Bijbelstudie van Mattheüs 11-20
1-10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21-26 27-28 Bron: Het evangelie naar Mattheüs ISBN 9026607660; New Testament Commentary ISBN 0851511929; bijbel1.wikispaces.com Volgen van Jezus - Mattheüs 11Vers 1 Jezus heeft Zijn onderwijs en instructies aan de discipelen gegeven. Nu volgt de opdracht om in geheel Judea dit te verkondigen en in praktijk te brengen. Verzen 2-3 Johannes de Doper zit in de gevangenis, Mat. 14:3-5 omdat Johannes had gezegd tegen Herodes dat hij fout was om de vrouw van zijn broer te hebben. Johannes laat zijn discipelen vragen: Bent U het die wij verwachten? Deze twijfel komt voort uit het feit dat Johannes de Messias Jezus had gepreekt als de persoon die oordeel velt (Mat. 3:7) en opriep tot berouw over de zonde, en niet als genezer van zieken. Verzen 4-6 Jezus' antwoord komt uit Jes. 35:5-6 Dan zullen de ogen der blinden geopend en de oren der doven ontsloten worden; 6 dan zal de lamme springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen. Jezus herinnert hiermede aan Johannes, zie deze profetieën aangaande de Messias worden door Mij vervuld, dat betekent dat Ik de Messias ben. Ja, meer dan de profetieën, want Jezus wekt ook de doden uit de dood. Verzen 7-8 Terwijl de discipelen van Johannes terugkeren naar de gevangenis om het antwoord van Jezus over te brengen, keert Jezus Zich tot de scharen. Velen waren gaan twijfelen aan Johannes. Was hij slechts een riet, een zwak persoon, die nu in de gevangenis zat. Geenszins, Johannes had sterk opgeroepen tot berouw over de zonde, had de Farizeeën en Sadduceeën adderengebroed genoemd, had Herodes berispt over het nemen van de vrouw van zijn broer. Verzen 9-10 Waarom zijn jullie Johannes gaan zien vanuit geheel Judea? Ja, correct hij preekte het Koninkrijk van God, het komen van berouw over de zonde. Ja, correct, hij IS de vervulling van Maleachi 3:1 de profeet die de weg voorbereid voor de Messias. Vers 11 Johannes had zijn taak vervuld als profeet en verkondiger van de komende Messias, zie Joh. 1:29 Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. Van de profeten is hij de grootste als profeet en verkondiger van de Messias. Vers 12 Johannes heeft van Jezus gesproken als de Messias, de komst van het Koninkrijk der Hemelen (Gods). Dit Koninkrijk is alleen voor mensen (geweldenaars) die willen erkennen zondaar te zijn, berouw hebben van hun wereldse leven en hun leven veranderen van een dienst in satan en de wereld, in een leven in dienst van God (dit eist geweld, een bewust kiezen en weerstand bieden tegen wereldse plezier en rijkdommen en weerstand bieden tegen satan en demonen. Een volledige overgave aan de Heilige Geest om Gods Wil te doen). Anderzijds kunnen we denken aan het Sanhedrin (overpriesters, Farizeeërs en Sadduceeërs) die met geweld het Koninkrijk Gods willen tegen houden. Vers 13 De profeten en de wet hebben gesproken over de zondige mens, de noodzaak van schuld erkenning, berouw en ommekeer van het leven in dienst van de afgoden. Verzen 14-15 Johannes is de profeet Elia, die zou komen voor de dag des Heren, Mal. 4:5, volgens Jezus. Alhoewel de Dag des Heren nog in de toekomst ligt, is Johannes een voorloper. Met Openb. 11:3 de twee getuigen (Mozes en Elia) wordt Mal. 4:5 vervuld. Verzen 16-19 Op de markt speelden de kinderen en roepen de andere kinderen toe om mee te spelen. De kinderen spelen op de fluit en dansen, maar het toegeroepen deel, wenst niet mee te dansen. Bij een begrafenis zijn de klaagliederen gezongen, toch heeft een groep geen misbaar gemaakt. Of zijn het de kinderen, die begrafenisje hebben gespeeld. De ene groep wil zich niet laten commanderen en worden spelbrekers. Duidelijk is dat met dit geslacht, de Joden worden bedoeld die leefden ten tijde van Johannes de Doper en Jezus. God stuurt zijn laatste profeten voordat het einde der tijden aanbreekt. Dit geslacht kan slechts commanderen en kritiek leveren. Johannes de Doper was een spelbreker, omdat hij vastte, sober leefde en opriep tot berouw, terwijl de Joden feest wilde vieren. Jezus was een spelbreker, omdat Hij met tollenaars en zondaars omging en de Joden en Sanhedrin strenge discriminatie eisten. Men wilde niet meedoen met Johannes, maar van hem beweerde men dat hij een boze geest had. Wel feest vierende Jezus, die genas van ziekten en demonen, van Hem beweerde men hij is een vriend van tollenaars en zondaars. Beide werden door het Joodse volk en het Sanhedrin afgewezen. Dit geslacht bleef liever buitenspel. Geen deelname aan berouw en erkenning van zonde, geen eeuwig leven in de Hemel. De wijsheid Gods is getoond door Johannes de Doper en door Jezus, de rechtvaardigheid is getoond op grond van de werken van Johannes en Jezus. Zij beiden hebben Gods Plan met de wereld en verlossing van zonde getoond. Echter dit zelfbehagende volk heeft het niet gewild en heeft het heil afgewezen. Verzen 20-24 Jezus begint met het opnoemen van de steden waar Hij de meeste genezingen heeft verricht en Zijn krachten heeft getoond. Chorazin mogelijk een stad, nu als ruïne, drie kilometer ten noordoosten van Kapernaüm. Betsaïda, gelegen ten noorden van de monding van de Jordaan in het Meer van Galilea. Tyrus en Sidon waren beroemd om hun handel, scheepvaart en rijkdom, maar ook om hun onrecht in de handel. Echter als de wonderen van Jezus daar waren geschied, dan zouden zij zich reeds spoedig hebben bekeerd. Gods oordeel over Tyrus en Sidon staan beschreven in Jesaja 23 en Ezechiël 26-28. Verzen 24-25 Na de voorafgaande verzen waarbij Jezus Zijn oordelen uitsprak over de onwillige steden en het oordeel over de ongelovigen, dankt Jezus nu Zijn Vader. Deze dingen slaan op de bevrijding van zonden en het eeuwige leven in de Hemel. Vers 27 De Vader en Jezus zijn een eenheid in de Drie-eenheid. De Vader staat boven alles, en de Vader geeft door de kruisdood en verlossing door Jezus, alle oordeel en macht aan Zijn Zoon Jezus. Door het onderwijs van Jezus en Zijn levenswijze wordt God, de Vader, zichtbaar voor zondige mensen op aarde. Het is de Zoon, die bepaalt aan welke mensen (op dat ogenblik slechts aan de Joden in Judea en een enkele Samaritaan) zichtbaar wordt. Hij is het die de twaalf discipelen heeft uitgekozen (na gebed met Zijn Vader). Verzen 28-30 Niet de wijzen, maar de armen en zwakken, die vermoeid en belast zijn, die nodig Jezus uit om tot Hem te komen. Zij zijn moe geworden van de drukkende last van de 613 voorschriften van de Joodse wet, het juk om de Thora na te leven, welke geen vreugde en bevrijding brengt. Een Thora om nauw gezet na te leven volgens de wijzen, de schriftgeleerden en Farizeeërs. Werken op sabbat - Mattheüs 12Verzen 1-2 De betekenis van de sabbat voor de Jood ten tijde van Jezus, maar ook heden kan moeilijk te hoog worden geschat. Denk aan de liften in hotels in Israël, die op de sabbat automatisch werken en het geen vuur aansteken op de sabbat. Exodus 35:1-3 is zeer duidelijk "Dit zijn de geboden, die de Here bevolen heeft te doen. Zes dagen zal werk verricht worden, maar op de zevende dag zal het voor u een heilige tijd zijn, een volledige sabbat voor de Here; ieder, die daarop werk verricht, zal ter dood gebracht worden. Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag". De doodstraf bestond uit steniging. De Farizeeën wandelen en observeren Jezus en Zijn discipelen om hen te betrappen op overtredingen van de wet. Zij zien dat de discipelen de wet overtreden en dat Jezus dit toelaat, zonder ze te bestraffen (te laten stenigen). Verzen 3-4 Het antwoord van Jezus komt op de overtreding van de wet door koning David. De Farizeeën worden aangesproken op hun kennis van de wet. Mocht koning David de wet overtreden, omdat hij een beroemd koning was en een geliefde van God? Het was een gewone mens, dus ook de koning van Israël, streng verboden om de toonbroden te eten. De toonbroden mochten uitsluitend door de priesters worden gegeten. I Samuël 21:1-6 David is met zijn mannen op de vlucht voor koning Saul. Zij hebben honger maar de priester heeft geen brood, slechts het heilige toonbrood. De priester stelt als eis dat de mannen heilig zijn, doordat zij zich van de gemeenschap met vrouwen hebben onthouden. Dit heilige toonbrood is weggenomen, nadat er vers toonbrood voor in de plaats is gelegd. Desondanks stierven David en zijn manschappen niet na het eten van het verboden brood. Vers 5 Jezus vervolgd Zijn antwoord met een verwijzing naar Numeri 28:9-10 waarbij op de sabbat, een brandoffer door de priesters gebracht moet worden. Leviticus 24:5-8 Elke sabbat zal de priester twaalf koeken bakken en zuiver wierook op elke stapel leggen. De priesters werken dus op de sabbat en ontsteken vuur. Johannes 7:22-23 De besnijdenis vond plaats op de sabbat, toch werd de wet door de priesters niet gebroken. Verzen 6, 8 Als de koning David zijn manschappen reeds toestond van de toonbroden te eten, hoeveel te meer mag de Zoon van David, de beloofde Messias, Zijn discipelen toestaan aren te plukken en te eten op de sabbat. Jezus is immers veel meer dan koning David. Jezus is DE HOGEPRIESTER. Dus als een priester de sabbat mag schenden, dan mag de Hogepriester Jezus dienst doen op de sabbat. De Hogepriester is heer over de sabbat. Vers 7 Jezus verwijst naar Hosea 6:6 "Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers". God heeft meer behagen dat mensen hun naaste liefhebben als zichzelf, dat in het brengen van slachtoffers voor hun zonden. God heeft meer behagen in kennis van God en de Bijbel, de ware betekenis van de Thora, dan het brengen van brandoffers en het naleven van de wet volgens de oudsten. De wet dient vervuld te worden vanuit het hart met liefde voor God en zijn naasten. God wenst niet dat de mens honger lijdt, Hij wenst te voeden vanuit de Bijbel en ja maar ook, van spijzen. Vers 9 Jezus vervolgt zijn weg en gaat naar de synagoge van deze Farizeeën. Vers 10 Lucas 6:6 vermeldt dat het de rechterhand is, de hand die men gebruikt om te werken. Deze persoon kon niet werken en was tot bedelen veroordeeld. De Farizeeën wensten Jezus maar al te graag om Hem voor het Sanhedrin (de Joodse rechtbank) aan te klagen wegens schending van het sabbatsgebod. Vandaar hun vraag is het geoorloofd om te genezen op de sabbat. Volgens HUN uitleg was het geoorloofd om een mens te redden indien er onmiddellijk levensgevaar was, maar niet in andere gevallen. Verzen 11-12 Jezus doorziet de hardheid van hun harten. En reageert met een tegenvraag: redt een mens een schaap niet als deze in een put valt? Met andere woorden gaat een mens, een dier niet te boven? Of zijn jullie huichelaars en achten een bezit (een dier) meer waard dan een mens? Vers 13 Nu gebeurt er iets wonderlijks. Jezus ZEGT NIET, dat de hand moet genezen, slechts strekt de arm uit. Uitstrekken kan een gewone daad zijn en heeft verder geen gevolgen. Deze mens is GEHOORZAAM, hij strekt de hand uit. En door zijn gehoorzaamheid, geneest de hand. Vers 14 De Farizeeën houden vast aan hun leringen, maar hebben niet het lef om Jezus nu voor het Sanhedrin te dagen vanwege de menigte, die zich verblijden om deze weldaad van Jezus. Zij wensen de dood van Jezus, die hun onderwijs en hun uitleggingen om zeep brengt. Vers 15 Jezus met Zijn goddelijke kennis, kan de gedachten lezen en doorziet de kwade bedoelingen van de Farizeeën. Hij verwijdert zich uit de synagoge en vele mensen volgen Hem. Op zich een vreemde zaak, de Farizeeën beschuldigen Jezus dat Hij de wet overtreedt, terwijl vele mensen Hem volgen EN Jezus genas hen allen. Wat betekent dat vele mensen geen moeite hadden, dat Jezus op de sabbat genas. Vers 16 Jezus wenst niet bekend te worden als geneesheer. Zijn boodschap is een boodschap van erkenning zondaar te zijn en de noodzaak van verzoening met God, de Vader. Verzen 17-18 Mattheüs citeert de woorden van de profeet Jesaja 42:1-4. Jezus is de Messias, niet de geneesheer en bevrijder van het Romeinse juk, maar de Bevrijder van de straf door God op de zonden van de mens. Mijn knecht, Jezus is de Knecht des mensen, de Knecht van God, op wiens schouder ligt de zware taak op de straf van God op de zonde op Zich te nemen en te sterven aan het Kruis. Bij de doop van Jezus (Mat. 3:16-17) klonk de stem uit de hemel: "Mijn geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb" en daalde de Heilige Geest in de vorm van een duif op Jezus. Daarmede werd Jesaja vervuld. Vers 19 Jezus twistte niet met de Farizeeën en schriftgeleerden. Jezus schreeuwde niet. Laat dat een les zijn voor de gelovigen en voorgangers die het van de daken schreeuwen, schreeuwen op de pleinen, schreeuwen in de kerk, schreeuwen tijdens gebed. Jezus sprak op normale toon, zodat Hij goed verstaanbaar was. Door te schreeuwen, komt de boodschap niet over, wordt de boodschap (begeleid met harde muziek) wordt onverstaanbaar, en wint satan. Verzen 20-21 Jezus kwam voor de zwakke mensen, de mensen die het moeilijk hadden, de zieken, de kleingelovigen, de tollenaars en zondaars. Met liefde verkondigde Hij de boodschap van zonde en verlossing door God. Na Zijn dood en opstanding uit de dood, kwam het evangelie ook aan de heidenen. Kwam de hoop van verlossing van zonde en verzoening met God, nu niet langer slechts gepredikt aan de Joden, maar ook gepreekt aan de heidenen. Niet alleen een verlossing van de Jood, maar een wereldse verlossing, voor een elk die geloven wil in Jezus Christus als Verlosser en Heer. Oordeel over de mens - Mattheüs 12Vers 22 Velen worden genezen en men brengt een bezetene tot Jezus, die blind en stom is. We weten dat door de zondeval, satan de wereld heeft verpest. Demonen veroorzaken ziekten, zoals verlamming, blindheid, en het niet kunnen spreken. We mogen dit niet omkeren en daarmede zeggen dat alle ziekten, blindheid, verlammingen een gevolg zijn van het bezeten zijn door demonen. Al dit is ook een gevolg en resultaat van de zondeval en door zonde van de mens. Deze zonde kan zijn door persoonlijke zonde, maar ook door zonde in de familie. Maar ook doordat men voorwerpen in huis heeft, die gewijd zijn aan demonen (onbewust door meegebracht van vakantie, afbeeldingen van heiligen, Boeddha beeld, etc.). Vers 23 De mensen zien met eigen ogen wat er gebeurt. Zij zijn buiten zichzelf van verbazing. Hoe is dit mogelijk? Welke kracht werkt hier? Is dit de beloofde Messias, de Zoon van David? Maar de Jood zag op de eerste plaats het materiële, de Zoon van David als de Verlosser van het Romeinse juk. Terwijl Jezus wijst op de zonde. Zonde en zichzelf geven aan demonische krachten, brengen ziekten en ellende. Jezus komt als Messias, Die verlossing brengt van satan, demonen en ziektes. Helaas zien de mensen dit niet in. Hun verwachtingspatroon is anders. Mogelijk vandaar hun buiten zichzelf zijn en hun twijfel IS dit de Zoon van David? Vers 24 Aangezien op tovenarij en duivelskunstenarij de doodstraf stond, is de tactiek van de Farizeeën duidelijk. De faam van Jezus bij de mensen moet worden afgebroken door Hem te beschuldigen dat Hij de overste van geesten is, dat wil zeggen Hij tovenarij beoefend. Op deze beschuldiging kan Jezus ter dood worden veroordeeld. Verzen 25-26 Jezus antwoord met als Ik als Beëlzebul geesten uitdrijf, dat betekent dit dat Beëlzebul zichzelf bestrijdt door middel van Jezus. Oftewel de demonen zelf strijden tegen hun eigen overste: satan. Hoe kan satan dan stand houden, dan moet het koninkrijk van satan door zijn eigen demonen ten onder gaan. Vers 27 De leerlingen van de Farizeeën dreven ook demonen uit. De vraag die Jezus stelt: door wie doen zij dit? Toch door de kracht van God, daarom zullen deze leerlingen oordelen over de Farizeeën. Vers 28 Het feit dat IK demonen uitdrijf door de kracht van God, dat betekent dat het Koninkrijk van God komende is. Het is over u gekomen: of zij geloven of niet, het Koninkrijk van God wordt verkondigd en is nabij. Het wordt aan jullie verkondigd. Het overkomt jullie! Het is geloven of verwerpen. Een toeschreven van de uitdrijving door Beëlzebul en niet aan de Heilige Geest, is een dodelijk zonde tegen de Heilige Geest (vers 31, Hand. 5:1-11). Verzen 29-30 Als een dief komt om het huisraad te roven en hij vindt de eigenaar thuis, dan moet hij sterk genoeg zijn om eerst de eigenaar vast te binden om daarna het huisraad uit het huis weg te voeren. Jezus moet eerst satan en de demonen binden, voordat Hij zondige mensen kan bevrijden (de Heilige Geest de zondige mens kan overtuigen van zonde). Straks zal satan en de demonen voor eeuwig gebonden en geworpen zijn in de poel des vuurs. Dan is Jezus definitief Heer. Toen en nu wordt het evangelie verkondigd. De mens kan vrijwillig kiezen: ÓF Voor Jezus en bevrijdt worden van de macht van satan en demonen. ÓF tegen Jezus (zoals de Farizeeën) en zichzelf vrijwillig overgeven aan de macht van satan en demonen en blijven in de wereld, maar als resultaat het oordeel van God op zijn/haar zonde. Verzen 31-32 De Farizeeën in weerwil of wat zij zien, verharden hun harten en schrijven de krachten van Jezus door de Heilige Geest toe aan satan. Er is van berouw absoluut geen sprake. David had berouw over zijn zonde van overspel en moord. Petrus had berouw over zijn driemaal VERLOOCHENING van Jezus. Elke zondaar, hoe groot zijn/haar zonde, moord, diefstal, overspel, hoererij, abortus, vervloeking van God of Jezus of wat dan ook, die berouw toont, en de zonde belijdt, ontvangt vergeving. Echter de mens, die volhardt in zijn/haar zonde en/of de Heilige Geest vervloekt, ontvangt geen vergeving. Noch in deze eeuw, de eeuw waarin Jezus leefde. Noch in de toekomende eeuw, de eeuw waarin wij nu leven (de eeuw na de eeuw waarin Jezus leefde). Verzen 33-35 Fruit en boom zijn niet van elkaar te scheiden. Het is de boom die vruchten produceert. De vruchten hebben het boomsap nodig om te kunnen groeien. Wat uit de mond komt, is wat er in jouw hart leeft. De mond openbaart wat in de innerlijke mens leeft. Aan de daden van een mens, een gelovige, herkent men zijn/haar wandel met Jezus Christus. Of Jezus Christus zijn/haar Heer is en de levenswandel openbaart of de Heilige Geest de controle heeft over het leven van de gelovige, zorg voor het Koninkrijk Gods (de goede boom). Toont de gelovige geen verandering in zijn/haar levenswijze, toont een materialistisch leven, een leven in de wereld, een leven van aardse genoten, dan is er sprake van een slechte boom. Een slechte boom, gelovige, bekommert zich niet om zijn medemens, leest en bestudeert de Bijbel niet, bidt niet, heeft zijn naaste niet lief als zichzelf, zijn boze schat uit zich in de boze dingen en egoïsme. Verzen 36-37 Elk mens is volledig verantwoordelijk voor wat hij/zij is, denkt, spreekt en doet. Ofschoon een mens een zondaar is, God heeft hem/haar de vrijwillige wil gegeven om met het verstand keuzes te maken en een positieve beslissing te nemen om voor Jezus Christus te kiezen als Verlosser en Heer en zichzelf vrijwillig te laten leiden door de Heilige Geest. Door de kracht van de Heilige Geest is het mogelijk voor niet toe te geven aan de zonde, en weerstand te bieden aan de verleidingen van de wereld en aan satan en demonen. Vers 38 De schriftgeleerden zijn de Thora-deskundigen, de rabbijnen, die als vakmensen golden in kwestie van de SCHRIFT. Volgens P. Bonnard zeggen zij: Als u wilt dat wij niet slecht over u spreken - en uit Uw woorden (Mat. 12:25-37) blijkt, dat U vindt, dat wij dat doen - laat ons dan een teken zien, dat uw Messiasschap bewijst. Verzen 39-40 Jezus wijst dit resoluut af. Een overspelig geslacht: Israël werd gezien als de Bruid van God. Vanwege het doden van de profeten, het ongeloof in Johannes de Doper en Jezus, noemt Jezus het overspel. Een ontrouw zijn aan de man, aan God. Verzen 41-42 De mannen van Nineve, heidenen hebben zich bekeerd van hun boze daden op de prediking van Jona, zonder dat dit gepaard ging met krachten en wonderen. Voor jullie staat meer dan Jona, de Messias die met daden, wonderen en genezingen de oproep doet tot berouw en inkeer. En dat niet aan heidenen, maar aan Zijn eigen Joodse volk, die kennis van de Schrift hebben. Daarom zullen de mannen van Nineve over jullie oordelen. Verzen 43-45 Jezus gaat een voorbeeld geven. Een mens met een onreine geest (een demon) is uitgedreven (door de zonen van de Farizeeën Mat. 12:27) en de demon is gegaan naar de dorre plaatsen (de woestijn werd gezien als verblijfplaats van demonen). Maar daar kan een demon niets uitrichten. Dus keert hij terug naar zijn uitgedreven plaats, mens. Deze bevrijde mens heeft echter geen maatregelen genomen en is niet tot geloof in God gekomen, daarom is zijn/haar huis leegstaand. De boze geest neemt andere zeven (een getal van volheid) boze geesten mee, erger dan hijzelf, en neemt opnieuw bezit van de bevrijde mens. De les voor de mens, die bevrijding ontvangt tijdens uitdrijvingdiensten. De boze geest(en) worden uitgedreven, maar als men niet Jezus Christus als zijn/haar persoonlijke Verlosser aanneemt, is het huis leegstaand. Door het geloof in de Here Jezus Christus, ontvangt de gelovige de Heilige Geest, en wordt het huis bewoond door de Geest van God, zodat de demon (en geen andere demonen kan meenemen) geen nieuwe inwoning kan maken, omdat het huis reeds bewoond is door de Heilige Geest. Echter let wel, de gelovige dient in Jezus Christus te blijven, zodat de gelovige de Heilige Geest niet bedroefd en uitdooft. Want anders wordt het met die mens erger dan in het begin. De gelovige moet de Wil van God te doen en niet terug te keren naar het leven in de wereld (Mat. 13 en 25). Vers 46 De namen van de broeders van Jezus, dat wil zeggen verwekt door de vader Jozef bij de moeder Maria, staan in Mattheüs 13:55 (vers 56 vermeldt dat er ook zusters zijn). Vers 47 Waarschijnlijk was Jezus in een huis omringt door de mensen en was het huis volkomen vol, en daarom onmogelijk voor zijn moeder en broeders om het huis binnen te komen,. De reden waarom zij Hem wensen te spreken, vermeldt de Bijbel niet. Verzen 48-49 Jezus ontkent zijn moeder, broeders en zusters in het vlees niet. Jezus verwijst naar Zijn geestelijke broeders en zusters, zij die in Hem geloven als de Verlosser van zonde EN vervolgens de wil doen van God. Vers 50 Let goed op: Wie zijn de broeders, zusters en moeder (vrouwen zijn NIET uitgesloten, het sluit in het vrouwelijke geslacht: de zuster en moeder)? Het zijn zij, die de Wil doen van God:
De Farizeeën en schriftgeleerden worden verweten dat ze zeggen de wil van God na te leven, uit hun praktijken blijkt duidelijk dat het slechts woorden zijn en het niet in praktijk brengen. Hoe vroom kan iemand preken, maar als men kijkt naar zijn dagelijkse leven (soms vol van eigen belang en overspel), dan kan een ongelovige moeilijk tot geloof komen. Jezus' woorden zijn vol ernst, iemand die niet serieus tot berouw komt, zijn/haar leven niet veranderd en zichzelf niet overgeeft aan de Heilige Geest en leeft naar Gods Wil, gaat verloren en komt onder Gods toorn. Gelijkenis van de zaaier - Mattheüs 13Verzen 1-2 Of Jezus zijn huis in Kafernaüm verliet (Mat. 4:13), staat niet vermeld, in elk geval Hij ging het huis uit en naar de zee (Meer van Galilea?). Daar spreekt Hij de mensen toe. De zee heeft een goed effect op het spreken en werkt als een versterker. Geen geluidsinstallatie nodig met microfoon en versterker, want de zee geeft dit effect. Zo kon Jezus op normale toon vele mensen toespreken. Verzen 3-9 Het spreken in gelijkenissen was een normaal gebruik bij de rabbijnen. Het vergelijken van een verhaal, onderwijs, met een voorbeeld uit het dagelijkse leven. De scharen was bekend met het gebruik van het zaaien. Het zaaien in Israël gebeurde anders dan bij ons. Daar werd gezaaid vóór het ploegen. Op de weg werd ook gezaaid, ondanks dat de weg hard was door het inlopen, want deze werd later geploegd. Op de steenachtige plaatsen, want de stenen waren bedekt door een laagje aarde, en pas bij het ploegen werden de stenen ontdekt. Tussen de dorens, want dit werd toch omgeploegd. Verzen 10-11 Uit Marcus 4:10 blijkt dat de discipelen van Jezus ook de gelijkenis niet begrepen. Zij zijn verbaasd over het feit dat Jezus in gelijkenissen spreekt. Jezus antwoordt dat er slechts een uitverkoren deel van mensen is, die de betekenis van het Koninkrijk Gods kunnen begrepen. De mens heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheid. De Farizeeën en schriftgeleerden behoorden tot de groep die de betekenis niet begrepen, hun is het niet gegeven. Waarom? Zij hadden hun eigen regels en hun eigen belangen. Toch kunnen wij niet zeggen dat allen uit de Farizeeën en schriftgeleerden verloren gingen, enkelen uit hun zijn tot geloof gekomen. Vers 12 De mens heeft zijn verantwoordelijkheid. Is men tot geloof gekomen in Jezus Christus, dan rust op de mens de taak om te groeien. Een baby (met melk voeding) blijft geen baby, die groeit tot kind (vaste spijze), tot adolescente, tot volwassene. Zo dient de gelovige te groeien van de melk tot vaste spijs (Hebr. 5:12-14), van baby tot volwassene (1 Cor. 14:20, Hebr. 5:14). Daarom is het de verantwoordelijkheid van de gelovige om te groeien in kennis van de Bijbel (Dagelijks de Bijbel te lezen, dagelijks te bidden, Bijbelstudie), te groeien in de kennis van Gods Wil en deze te doen, zijn/haar leven meer en meer dagelijks onder controle te stellen van de Heilige Geest. Vers 13 Een inleiding tot vers 14 van de vervulling van de profetie van Jesaja. Het Joodse volk wenst de Messias te zien als bevrijder van het Romeinse juk. Zij zijn blind voor de Messias als de Verlosser van hun schuld, hun zonde. De huidige mens wenst een Jezus Die rijkdom brengt, genezing, Verlosser van ziekte en ellende, en wenst niets te horen over schuld en zonde, niets te horen over Gods wetten. De huidige mens wenst te blijven leven in de zondige wereld, niets te horen over een leven onder controle van de Heilige Geest. Niets te horen over geen seks voor het huwelijk, geen Bijbels onderricht. Verzen 14-15 Hun harten zijn vet geworden, hun oren hardhorend en hun ogen gesloten. De Jood was gericht op het volbrengen van de wetten, de Thora. Zij wensten bevrijding in eigen kracht, het brengen van offerande. Het voldoen aan de uitleggingen volgens de schriftgeleerden, een eigen verlossing, niets door geloof. De huidige mens zoekt verlosser middels aanbidding van beelden (Boeddha), heiligen (in de Rooms-katholieke kerk), yoga, meditatie, acupunctuur. De huidige mens wenst niets te weten over een zondaar zijn, dat men zichzelf niet kan verlossen uit ziekten en ellende en dat men moet geloven in Jezus Christus als ENIGE WEG tot God en Jezus Christus als Verlosser op de straf op de zonde. Verzen 16-17 Echter zij die tot erkentenis van zonde willen komen, aan hen is het gegeven om de ware betekenis van de vergelijkingen te verstaan. Zij die Jezus zoeken met een open hart, hun is het Koninkrijk Gods gegeven. De profeten en rechtvaardigen (zoals Abraham) uit het Oude Testament hebben begeerd te begrijpen wat de betekenis van de Messias was, de betekenis van het sterven aan het hout (=Kruis), opstanding uit de doden. De discipelen, gij ziet en hoort, krijgen nu het onderwijs van Jezus. Jezus legt hen de betekenis van de woorden gesproken door de profeten uit. Jezus wijst op de zonde en de noodzaak van Zijn dood aan het Kruis. Jezus legt hen de betekenis van de gelijkenissen uit. Zij zijn bevoorrecht. De huidige gelovige heeft het voorrecht van de Bijbel, de vele Bijbel commentaren waarvan tevens gratis toegankelijk op internet. Alhoewel de gelovige kritisch moet kijken naar de uitleggingen op internet of deze in overeenstemming is met de Bijbel en niet zondermeer mag overnemen. Er zijn deze eeuw vele valse profeten, wees gewaarschuwd! De mens is verantwoordelijk voor zijn/haar geloof en groei! Vers 18 Jezus gaat over tot de uitleg van de gelijkenis van de zaaier, maar slechts aan de discipelen. Les: De mens dient actief Jezus te zoeken, dan zal de Heilige Geest duidelijk maken wat de Bijbel zegt, Gods Wil is. De mens die niet God zoekt, begrijpt het niet, en dat is zijn/haar verantwoordelijkheid. Vers 19 Wat op en langs de weg valt, heeft geen grond. Het wordt platgetrapt. Degene die met gloria aan God en veel halleluja geroep, Jezus aanneemt, verliest spoedig zijn geloof omdat het geen grond heeft. Deze gelovige heeft in een oproep, gehoor gegeven zonder dat hij/zij kennis heeft van het waarom. Er komt geen ware zonde besef. De kerk begeleid niet, de kerkleden schuldig aan het geen begeleiding geven van de nieuwe wedergeborene, geen onderwijs in wat een christelijke leven inhoudt. De nieuwe gelovige vervalt in een leegte, er komt geen groei met als gevolg alsnog verloren voor de eeuwigheid. Verzen 20-21 Wat op steenachtige plaatsen gezaaid is, kan geen wortel schieten. Wanneer de zon opkomt, verdort het, opdat zonder (diepe) wortels het geen sap (water) kan opnemen. Degene die tot geloof is gekomen, begint met Bijbel lezen, maar het drukke leven berooft hem/haar van de tijd om de Bijbel te lezen, de kerk en Bijbelstudies te bezoeken. De zorg voor het dagelijkse levensonderhoud laat de gelovige hard werken. Ziekten en ellende komen op de weg, verdrukkingen door Islam, en de gelovige komt tot val en wordt beroofd van het eeuwige leven in de Hemel. Vers 22 Wat tussen de dorens valt, het zaad kan niet groeien omdat het door de dorens (het onkruid) verstikt wordt. De satan en demonen (dorens, onkruid) komen en brengen allerlei verleidingen op het pad van de gelovige. Rijkdom en voorspoed, wilde feesten zodat de gelovige zijn plezier zoekt in de wereld en geen oog meer heeft voor het Koninkrijk van God. De gelovige stopt met het Bijbellezen, stopt met de naastenliefde, stopt met het geven van tiende, zoekt zijn/haar eigen rijkdom. De rijkdom en plezier op aarde die slechts een tientallen jaren duurt. En verliest de eeuwige (miljoenen jaren) van rijkdom en plezier in de hemel. Zij geven de voorkeur aan het korte plezier en rijkdom op aarde en hebben total geen oog voor het eeuwige leven na de dood. Zij zijn dwaas geworden. Hij/zij draagt geen vrucht meer en gaat voor eeuwig verloren. Verloochent het geloof. Vesr 23 Het goede zaad draagt vrucht. De gelovige die dagelijks de Bijbel leest, Bijbel studies verricht, naastenliefde in praktijk brengt, de tiende en offerte met een blij en vrijwillig hart geeft, het evangelie verkondigt dan wel steunt. Een leven leeft met onderhouding van Gods geboden en vol van de Heilige Geest. Die draagt honderd-, zestig-, dertigvoudig vrucht. Door hem/haar komen ongelovigen tot geloof in Jezus Christus als persoonlijke Verlosser van zonde. In hun leven is het Koninkrijk Gods dagelijks zichtbaar, waardoor zij vrucht dragen. Gelijkenis van de zaaierVerzen 24-25 Jezus gaat verder met een andere gelijkenis over het zaaien. Het Koninkrijk van God is als een mens (eigenaar), die zaaiers (slaven) in dienst heeft. Deze mens (Jezus), geeft de opdracht aan de zaaiers (de gelovigen in de Here Jezus Christus) om zaad (het Evangelie) te zaaien in de akker (de wereld). Terwijl de eigenaar en de zaaiers sliepen, kwam de vijand. Hoe sluw en lafhartig is de vijand, hij wacht totdat de mensen sliepen. De vijand, satan, wacht totdat de gelovigen niet meer op hun hoede zijn, en opent dan de aanval. Christenen zijn tolerant, verkondigen niet met kracht de waarheid, de Bijbel, het Evangelie. De vijand strooit onkruid (het originele woord duidt op een zwaar giftig soort onkruid). Hoe krachtig is niet het gif wat satan strooit: valsheden, aanvallen op het hetero huwelijk, toestaan van seks met kinderen, aanvallen op de waarheden in de Bijbel, ongedaan maken van wetten en geboden, aanzetten tot geweld (gewelddadige internet spelletjes en X-box) aanzetten tot ongehoorzaamheid aan ouders en kerkleiders, etc. De vijand gaat weg, maar satan gebruikt de mens die in de wereld leeft als zijn dienstknechten. Satan is onzichtbaar voor de mens, maar zijn arbeid is duidelijk zichtbaar. Vers 26 Het zaad komt op, de halmen van het koren worden zichtbaar, maar ook het onkruid. Het zaad van de Evangelie verkondiging wordt zichtbaar (mensen komen tot geloof, sommigen groeien in het geloof), maar ook zichtbaar het werk van satan. Vers 27 De slaven komen in verbazing tot de eigenaar, hadden zij niet goed zaad ontvangen? Het moet een aanzienlijke hoeveelheid onkruid zijn geweest, want normaal is er altijd een gering aantal onkruid aanwezig. Hoe typerend is dit niet voor de wereld, de hoeveelheid onkruid dat is het enorme aantal ongelovige die satan volgen en zich verzetten tegen de geboden van de Bijbel. Het onkruid kwam tevoorschijn: heden zien wij het krachtige gif van satan, meer en meer zichtbaar wordt het verzet tegen Bijbelse waarden en normen: vrijheid van seks, weg met man en vrouw iedereen kan vrij kiezen of hij man of vrouw of dier wenst te zijn. Canada is een schoon voorbeeld van het verwerpen van Bijbelse normen en bij wet een ieder die zich tegen homo's keert, in de gevangenis komt. De verplichte vrije normen op de scholen en als een ouder die zicht verzet, uit de ouderlijke macht wordt gezet en hun kinderen worden ontnomen. Vers 28 Hij antwoordde dat heeft een vijandig mens gedaan. Hij antwoordt stellig, Jezus kent de bron, zo moet ook de gelovige de bron kennen van de boze, satan. Ook het kwaad wat wij heden in de wereld zien (het verwerpen van Bijbelse normen, drugs, de vele moorden, het geweld, tatoeage, piercing) vindt zijn oorsprong bij satan. Vers 29 Bij het weghalen van het onkruid, kan ook het koren verloren gaan. De wortels van het onkruid en het koren zijn door elkaar gegroeid. Trekt men het onkruid uit, dan trekt men het koren mede en gaan beide verloren. Vers 30 Bij het oogsten kapt men het onkruid en het koren. Beide worden verzameld en op de verzamelplaats wordt het onkruid gescheiden van het koren. Het onkruid wordt verbrand. Tijdens het eind oordeel (Openbaring 14:14-20 20:11-15), worden de engelen uitgezonden over de aarde en wordt het onkruid en het zaad bijeengegaard en vindt het oordeel plaatst. Het onkruid, degenen die niet staan in het boek des levens, worden verbrand, dat is gaan naar de poel des vuurs. Het koren, degenen wiens naam staan in het boek des levens, komen in de schuur, de Nieuwe Aarde. Gelijkenis van het mosterdzaadVerzen 31-32 Mosterdzaad groeit heden weelderig in Israël. Het is een uiterst klein zaadje (circa 740 zaadjes in 1 gram) dat groeit tot 3 - 4,5 meter in hoogte. In de herfst zoeken de vele soorten vogels hun beschutting tegen de storm en schaduw tegen de felle zon. Het is klein in het begin, maar groeit tot grote hoogte en biedt een uiteindelijk een grote bescherming. Hoe toepasselijk voor Gods Koninkrijk. Het begon klein met het volbrachte werk van Jezus Christus aan het kruis, het gestorven zaad. Maar miljoenen gelovigen zijn tot geloof gekomen in Jezus Christus, en Hij is gegroeid en heeft eeuwig leven tot bescherming geven. Gelijkenis van het zuurdesemVers 33 Een stuk zuurdesem, gist, tegenover een grote hoeveelheid van drie maten meel, bijna 40 liter (Gen. 18:6). Het kleine beetje gist doortrekt het gehele meel nadat men het een nacht heeft laten staan. De kracht van het Evangelie is geweldig. Het begon met het volbrachte werk van Jezus Christus (het gist), de verkondiging van het Evangelie door de 12 apostelen, met als resultaat dat het verspreid is over de gehele aarde (drie maten meel) en miljarden mensen tot geloof in Jezus Christus heeft gebracht. Gelijkenissen door JezusVerzen 34-35 Jezus spreekt middels gelijkenissen tot de scharen, en geeft de uitleg daarvan slechts aan Zijn discipelen. Vers 35 komt uit de mond van Asaf, Psalm 78:2. Psalm 78:1-4 roept het volk van Israël op met het oor te luisteren naar de woorden van mijn mond en leer (hier: de mond en leer van Jezus), en te horen de roemrijke daden des Heren en te zien de wonderen. Uitleg van de gelijkenissen door JezusVers 36 De discipelen hebben de betekenis van het onkruid in de akker niet begrepen en vragen om uitleg. Wanneer een gelovige iets niet begrijpt, is er niets mis mee om middels gebed om uitleg te vragen van een Bijbel tekst. De Heilige Geest is immers gegeven om de Bijbel te verklaren, maar de gelovige moet wel de tijd nemen en in gebed om uitleg vragen. Verzen 37-40 De eigenaar van de akker: Jezus Christus is de eigenaar van de wereld. Hij is de Koning van Gods Koninkrijk (Openbaring 20:1-6) en de Koning in de Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde (Openbaring 21:1-7). Verzen 41-42 verwijst naar Openbaring 20:13-15. Vers 43 De rechtvaardigen zijn de gelovige in Jezus Christus, die hun leven hebben gesteld onder controle van de Heilige Geest. Zij zullen stralen in het Koninkrijk huns Vaders, want zij zijn de priesters in het Koninkrijk (1 Petrus 2:5,9; Openbaring 1:6). Meer Gelijkenissen door JezusNu vindt een voortzetting plaats van gelijkenissen alleen aan de discipelen. Verzen 43-44 Vanwege inbrekers en oorlogen, was het een gewoonte om kostbare bezittingen te begraven en niet in huis te bewaren. Overleed de persoon, dan wist vaak de eigen vrouw en kinderen niet waar de schat begraven was. Hier is een mens die een schat verborgen in een akker vindt, bij toeval. Was hij een slaaf, een pachter, een arme dagloner, dat wordt niet vermeld, maar hij was niet de eigenaar. Om in bezit te komen van de gevonden schat, moest hij eerst de rechtmatige eigenaar worden van de akker. Daarom verkoopt hij alles wat hij heeft om de akker te kunnen kopen en in het rechtmatige bezit te komen van de schat. Verzen 45-46 Hier is een welgestelde de persoon, een koopman. Hij kan een koopman in allerlei goed zijn geweest, maar met een bijzonder interesse voor parelen. Parelen golden en gelden als kostbare bezittingen. Parelen kwamen uit de Perzische Gol of uit de Indische Oceaan en waren bijzonder duur, ver boven het vermogen van de gemiddelde persoon. Ook hij verkocht alles wat hij bezat (ook alle andere parelen die hij reeds bezat) om in het bezit te komen van die ene parel. Verzen 47-48 Ook hier is het hoofdthema gelijk: pas op de dag van het oordeel wordt een scheiding gemaakt tussen ongelovigen en gelovigen. Tot zolang leven beiden tezamen in de zondige wereld. En heeft de ongelovige de kans om tot geloof te komen en in het bezit te komen van de ware schat. Tot de dag van het oordeel (onze dood) leven wij in de akker of in één net. Verzen 49-50, zie commentaar bij vers 40. Het zijn niet de mensen, gelovigen, die oordelen of iemand naar de Hemel gaat. Het zijn de engelen, die in opdracht van Jezus Christus de scheiding maken tussen goed en slecht, wel of niet het eeuwige leven in de Hemel. Het is aan de gelovige tot verkondiging van het Evangelie, niet het oordeel. Vers 51 Jezus vraagt Zijn discipelen of zij dit ALLES hebben verstaan en geeft hun de gelegenheid tot stellen van vragen. Dit alles kan slaan op de speciaal aan de discipelen (verzen 44-50) of alle gelijkenissen (verzen 1-50), maar dat is niet van belang. De vraag is: HEBBEN ZIJ ALLES BEGREPEN? Het antwoord van de discipelen is simpel: JA. Hoe is het met de gelovige gesteld, begrijpt hij of zij ALLES wat Jezus Christus en de Bijbel onderwijst? Of moet men terug naar Jezus en zeggen: Alstublieft leg het mij uit want ik begrijp het niet. Vers 52 Een schriftgeleerde is een persoon met gedegen kennis van en training in het Oude Testament, de wet en de Thora. Een schriftgeleerde was bekwaam om zijn huishouding (1 Tim. 3:1-7) te besturen en onderwijs in de Schrift te geven. Een discipel van het Koninkrijk der Hemelen is een discipel van Jezus, die een nieuwe kennis en uitleg van het Oude Testament heeft verkregen. Niet door de wet en Thora verkrijgt men het eeuwige leven in de Hemel, maar door erkentenis van zonde en door GELOOF in Jezus Christus. De oude dingen zijn het onderwijs van de wet, de nieuwe dingen zijn het behoud door geloof. Het oude kan niet zonder het nieuwe. Er bestaat geen nieuw, als er niet eerst een oud is. Eerst moest de wet komen tot besef van zonde en na kennis van het Oude Testament, kan pas het nieuwe volgen: verlossing door de dood en opstanding van Jezus Christus door geloven. Verzen 53-54 Jezus verlaat Kapernaüm en gaat naar Zijn vaderstad Nazaret. Hier zet Jezus Zijn onderwijs voort in de synagoge. De aanwezigen in de synagoge staan versteld over Zijn leer, kennis en krachten. Verzen 55-56 In Zijn vaderstad Nazaret is Jezus opgegroeid (Lucas 4:16 waar Hij opgevoed was), daar heeft Hij circa 27 jaar geleefd (eerste verblijd in Egypte) en kennen de mensen Hem als timmerman (Marcus 6:3) en de zoon van de timmerman Jozef. Een timmerman was gewoonlijk een persoon die het vak leerde van zijn vader en met weinig onderwijs. De mensen staan versteld over de geweldige Schrift kennis van Jezus, Zijn uitleg en de wonderen die Hij doet. Verzen 57-58 De profeten uit het Oude Testament werden verworpen, niet geloofd en gedood. De vaderstad en het eigen huis van de profeten: de Joden en Israëlieten. Jezus deed niet vele wonderen in Zijn eigen stad, omdat Hij niet wilde vanwege hun halsstarrige ongeloof. De moord op Johannes de Doper - Mattheüs 14Verzen 1, 3-5 Uit Mattheüs 2:13 is de vijandschap van Herodes de Grote bekend, nu is het zijn zoon Herodes Antipas. Geboren omstreeks 22 voor Christus, had hij bij de dood van zijn vader in 4 voor Christus niet de gewenste titel van koning over Galilea ontvangen van keizer Augustus, maar slechts de titel van viervorst. Daarmede was hij een kleine van Rome afhankelijk vorst. In 26 kwam Pontius Pilatus aan de macht tot 36. Herodes Antipas was getrouwd met de vrouw van zijn halfbroer Herodes Filippus. Een verbintenis in een dergelijke graad van bloedverwantschap was volgens de Joodse maatstaven verboden (Lev. 18:16). Johannes de Doper had dit verweten aan Herodes, die hem daarom in de gevangenis liet zetten. Uit vrees voor het Joodse volk durfde hij Johannes niet ter dood te brengen. Vers 2 Herodes zei tegen zijn dienaren dat Jezus de uit de doden opgewekte Johannes de Doper is. Verzen 3 tot 12 geven de reden. Vers 6 Op een verjaardag van Herodes, danst de dochter Salome. Hier gaat Herodes reeds de fout in, want dit feest was uitsluitend voor mannen bestemd (zie Ester 1:9-12). Vers 7 De tweede fout die Herodes maakt, is een belofte onder ede wat zij ook maar zou vragen. Vers 8 Zijn vrouw Herodias had maar al te best de woorden van Johannes de Doper begrepen. Zij had geen vrees voor het Joodse volk en zag haar kans nu schoon om Johannes de Doper te vermoorden. Zij en haar man hadden geen enkele scrupules. Vers 9 De koning, hoewel niet als zodanig benoemd door Rome, maar het Joodse volk zag hem als koning, wordt nu iets gevraagd wat hij in zijn hart wenste, maar vanwege het volk niet durfde. Echter hij heeft nu geen keus meer, hij heeft in aanwezigheid van hoge beambten een eed gegeven, wat het meisje (misschien een 18 jaar) ook zou vragen. Verzen 10-11 Johannes werd onthoofd. Het hoofd werd aan de aanwezigen van de verjaardag van Herodes getoond en vervolgens aan het meisje gegeven die het vervolgens aan haar moeder toonde. Wat een afschuw, een verjaardagsfeest was geen feest meer voor de hoge aanwezigen. Wat de reactie van de hoge aanwezigen was, vermeldt de Bijbel niet. Misschien zijn zij vol walging weggelopen. Vers 12 Hoe de discipelen van Johannes de Doper zijn dood te weten zijn gekomen en in het bezit van zijn lichaam, vermeldt de Bijbel niet. We weten wel dat het de discipelen van Johannes vrij stond om hem te bezoeken in de gevangenis. Zij begroeven hem en vertelden het aan Jezus. Verzen 13-14 Jezus met Zijn menselijk karakter is geschrokken over de wrede moord op Johannes de Doper. Hij wenst alleen te zijn en trekt Zich terug van de scharen en gaat met Zijn discipelen per schip naar een eenzame kleine plaats, Betsaïda (Lucas 9:10). Mogelijk had Jezus tijd en rust nodig om het verdriet van de moord op Johannes te verwerken. Vers 15 De discipelen zijn zich bewust dat zij niet in staat zijn deze grote scharen (vijfduizend mannen, vers 21) te voeden, noch financieel (tweehonderd schellingen is onvoldoende Joh. 6:7) hebben zij de mogelijkheid. Waarschijnlijk was de tijd reeds gepasseerd om voedsel te kopen in de dorpen. Deze eenzame plaats lag afgelegen en deze grote scharen moest daarom weggezonden worden naar de verschillende dorpen om in voedsel te kunnen voorzien. Een enkele dorp kon onmogelijk voorzien in voedsel voor vijfduizend mannen met vrouwen en kinderen. Vers 16 Jezus stelt het geloof van Zijn discipelen op de proef. Hij beveelt hen: geeft GIJ hun te eten. Het bevel luidt: jullie, Mijn discipelen, jullie geven hun te eten. De taak van elke gelovige is het voedsel van het Evangelie te geven, het ware en werkelijke levende brood, welke eeuwig leven geeft. Vers 17 Joh. 6:9 onderzoek leert dat er een jongen is die vijf gerstebroden en twee vissen heeft. Bij gerstebroden dienen wij te denken in de vorm van pannenkoeken. Onvoldoende om alle mensen te voeden. Verzen 18-19 Jezus beveelt, brengt Mij deze vijf broden en twee vissen. En laat de scharen in groepen van vijftig en honderd zich zitten in het gras (Marcus 6:39-40). Vers 20 Het is geen armzalige maaltijd, IEDEREEN krijgt naar behoefte VOLDOENDE. Het volbrachte werk van Jezus Christus aan het kruis is voldoende en geeft eeuwig leven, het is voldoende voor altijd en eeuwig, het geeft overvloed. De discipelen, naar Joods gebruik waarbij het verboden was om voedsel weg te gooien, verzamelen het overschot en kwamen tot twaalf manden vol aan overschot. Vers 21 Volgens Joods gebruik worden slechts de mannen geteld. Aangezien men in groepen van vijftig en honderd zat, was het tellen eenvoudig. Maar het brood en de vissen waren niet alleen voor de mannen, OOK voor de vrouwen en kinderen. Het evangelie is niet alleen om door mannen te worden gehoord, OOK vrouwen en kinderen zijn ingesloten om het Evangelie te horen en deel te nemen aan het Koninkrijk Gods. Vers 22 Jezus heeft getoond met de spijziging aan de complete scharen dat Hij de ware profeet is, de Messias is. Mozes "gaf" het manna aan het volk, Exodus 16:11-16. Elia en de weduwe werden voorzien in eten en drinken, 1 Kon. 17:2-16. Elisa geeft eten aan de honderd man, II Kon. 4:42-44. Maar de tijd van Zijn Koningschap, Messiasschap, is nog niet gekomen, daarom zend Jezus de scharen weg, voordat deze scharen Hem met geweld Koning maken (Joh. 6:15). Vers 23 Jezus heeft gezorgd voor de scharen, nu is het Zijn tijd om de moord van Johannes te verwerken en alleen te zijn. Jezus heeft Zijn omgang met Zijn Vader nodig middels gebed. Zo ook de gelovige: de kracht van Jezus, het bidden in stilte en eenzaamheid. Een persoonlijk gesprek met Jezus, de krachtbron voor elke gelovige, die Hem zoekt. Vers 24 De wind waait tegengesteld aan de vaarrichting, zodat de discipelen geen voortgang maken. De discipelen waren over zee onderweg naar Kafarnaüm en circa 25 tot 30 stadiën (circa 5 km) ver. Vers 25 In de vierde nachtwake, dat is tussen 3 en 6 uur in de nacht, heeft Jezus Zijn gebed geëindigd, ongetwijfeld heeft Hij gebeden voor de discipelen, wetende dat zij in nood en storm verkeerde. Komt Hij de discipelen fysiek te hulp. Hij is Heer en Meester over de weer elementen, over zee en storm. Hij loopt over de zee, de Goddelijke natuur van Jezus, Hij is de Zoon van God. Vers 26 Mogelijk hebben de discipelen Jezus herkent, maar een mens kan niet over de zee, laat staan stormende golven, lopen. Na de wonderbare spijziging, zijn zij nog niet tot het inzicht gekomen dat Jezus de Zoon van God is. Vol verbijstering schreeuwen zij uit: Het is een spook. Angst beviel hen, want het stormde, en nu zien zij een spook, een demon die kwaad wil doen. Vers 27 Jezus onmiddellijk stelt hen gerust met de woorden: IK ben het, wees niet bevreesd. Vers 28 Petrus is evenals de anderen bevreesd, maar vraagt: als het uw bevel is en U het bent dan laat mij lopen over het water. De les voor de gelovige: Ten eerste zeker zijn dat het Jezus is, Die tot jou spreekt. Ten tweede wachten totdat Jezus het jou opdraagt/beveelt. Niet gaan in eigen kracht, maar wachten op Jezus' bevel. Verzen 29-30 Petrus wacht totdat Jezus zegt: Ga! In geloof stapt Petrus uit de boot, op de stormende golven van de zee. Waarschijnlijk met zijn ogen kijkend naar Jezus. Maar dan hoort Petrus het geluid van de storm, ziet de razende golven, en ziet het onmogelijke van zijn lopen over de zee. Hij verliest zijn blik op Jezus en vrees bevangt hem met als onmiddellijk gevolg dat hij vreest en zinkt. En hij schreeuwt naar Jezus: Here, red mij. Vers 31 Kleingelovige dat is niet: klein-van-geloof, maar: op het moment dat het er op aankomt, niet in staat zijn om volledig op Jezus te vertrouwen. Twijfel splijt het geloof van Petrus en maakt hem tot een "kleingelovige". Is een mens verantwoordelijk voor dit soort twijfel? Dr. Nielsen meent dat dit niet het geval is. Volgens hem staat de mens schuldig die twijfelt aan de macht van Jezus, welke hier bij Petrus naar zijn mening geen sprake was. Vers 32 Jezus heeft Zijn hand uitgestoken en Petrus gered en samen klimmen zij aan boord van het schip. Tegelijker tijd gaat de wind liggen, en houdt de storm op. Jezus heeft macht over de natuur elementen, Jezus heeft macht over satan en demonen. Vers 33 Iedereen in het schip komt tot inzicht: Jezus moet de Zoon van God zijn. Vers 34 De storm is over en het schip met de discipelen varen rustig verder en komen aan land in Gennesaret. Verzen 35-36 De mensen aan land hebben de plotseling stilte van de storm en zee gezien. Jezus wordt herkend wanneer Hij de boot uitstapt. Ongetwijfeld vertellen de discipelen wat er gebeurd is, en de mensen erkennen de macht van Jezus. Met als gevolg dat men de zieken brengt en in GELOOF vragen dat zij slechts zijn kwast mochten aanraken zodat zij in geloof genazen. Jezus en de Farizeeën en schriftgeleerden - Mattheüs 15Vers 1 Farizeeën en schriftgeleerden uit Jeruzalem zijn gekomen. Waarom? Dat weten we niet, mogelijk om de plaatselijke Farizeeën en schriftgeleerden te versterken. Of was het om de zelf kennis te nemen van het onderwijs van Jezus? Vers 2 De overlevering van de ouden had een voorname rol in genomen in het Joodse leven. Het werd gezien als een gelijke verplichting gelijk aan de Thora, de wetten van God. Zelfs zo ver dat de overlevering der ouden boven de geboden van God werd gesteld. Vers 3 De Farizeeën en schriftgeleerden verwezen naar het rituele wassen van de handen, niet naar het gewone wassen van de handen voor de maaltijd. Of de discipelen vuile handen hadden, weten we niet. Het verwijt is naar het niet uitvoeren van het ritueel, de menselijke traditie. In die tijd was men nog niet bekend met bacteriën die besmettingen kunnen veroorzaken. Vers 4 In het voorbeeld wijst Jezus naar het vijfde gebod van de 10 geboden (Ex. 20:12) Eert uw vader en uw moeder en (Ex. 21:17) Wie vader of moeder vervloekt, zal de dood sterven. Verzen 5-6 In de dagen van Jezus waren er geen sociale voorzieningen. Vader en moeder op leeftijd waren afhankelijk van hun kinderen voor hun onderhoud en verzorging bij ziekte. De overlevering der ouden liet echter toe dat een kind zijn eigendom als offergave verklaarde en daarbij vrijgesteld was van de zorg voor zijn ouders. Hiermede werden Gods geboden buiten werking gesteld en de overlevering der ouden boven Gods wetten gesteld. En Gods gebod om je naaste lief te hebben als jezelf, buiten werking gesteld. Verzen 7-9 Jezus noemt de Farizeeën en schriftgeleerden huichelaars omdat hun praktijken lijnrecht ingaan tegen Gods geboden. Het is uiterlijke schijn en vroomheid, maar hun hart is innerlijk verre van God. De kern van Jezus' verwijt is te doen wat de overleving der ouden toestaat en daarmede Gods geboden buiten werking te stellen. Jezus verwijst naar Jesaja 29:13 Het volk (hier de Farizeeën en schriftgeleerden) nadert Mij slechts met woorden, terwijl hun hart verre van Mij is, tevergeefs eren zij Mij met menselijke geboden. Lippendienst is waardeloos en gevaarlijk. Het geeft de schijn van vroomheid, maar het hart kan verre van God zijn. Verzen 10-11 Jezus roept de scharen. Mogelijk stond de scharen op een afstand uit respect voor de Farizeeën en schriftgeleerden die dicht bij Jezus stonden. Jezus houdt de tegenstelling rein en onrein van de Farizeeën en schriftgeleerden aan. Niet de onreinheid van de wereld maakt de mens onrein, integendeel uit het hart komen de verkeerde overleggingen voort en wat door de mond (vervloekingen, leugens, woorden die pijn doen) gesproken wordt, kortom wat uit het hart komt. Rein en onrein zijn geen uiterlijke begrippen, maar de innerlijke houding van de mens tegenover God en de medemens. De liefde voor God en de naaste. Vers 12 De discipelen zijn geschrokken. Jezus wijst de Farizeeën en schriftgeleerden openlijk terecht in het nabij zijn van de scharen. Jezus wijst openlijk de valse uitlegging van de ouden af en ondermijnt daarmede hun gezag. Geen wonder dat deze geleerden aanstoot nemen aan de leer van Jezus. Vers 13 Het Joodse volk werd gezien als een plant (Jesaja 5:1 wijngaard, Jeremia 45:4 Alwat de Here geplant heeft). Zij zagen zichzelf als een volk van God voor eeuwig, ongeacht hun levenswijze. Vers 14 Jezus vergelijkt de Farizeeën en schriftgeleerden met blinden. Zij zijn blind voor de uitleggingen en onderwijs van Jezus. Als twee blinden elkaar leiden, zien zij niet de put voor hen en beide vallen er in. Het volk wat de leer van Jezus afwijst en zich laten leiden door de Joodse leraars en hun uitleggingen, zij zijn blind en beërven niet het Koninkrijk Gods. Verzen 15-16 Ook de discipelen leven in onbegrip. Petrus, als woordvoerder van de discipelen, vraagt om uitleg. Jezus is verbaasd over het onbegrip van Zijn discipelen. Dat de Farizeeën en schriftgeleerden verblind zijn door hun eigen leer is niet verwonderlijk, maar de discipelen waren reeds lange tijd bij Jezus en Zijn uitleg en onderwijs, zij moesten beter weten. Vers 17 Alles wat de mond binnengaat, komt in de buik (spijsvertering) terecht. Daar wordt het verteerd en onschadelijk gemaakt. En het verteerde voedsel wordt uitgescheiden via de anus (verdwijnt te zijner plaatse). Verzen 18-19 Wat door de mond gesproken wordt (wat diep leeft in het hart) dat is wat in de mens leeft. Het kunnen woorden zijn van naaste liefde en medelijden, barmhartigheid, ware lofprijzing en aanbidding van God, voorbede, enz. Maar ook onreine boze woorden, een opsomming van het zesde, zevende en achtste gebod volgt, leugens en lasteringen. Vers 20 Niet het eten met ongewassen handen, het zij het ritueel wassen of het gewone wassen, maakt de mens onrein. Vele bacteriën worden door de spijsvertering onschadelijk gemaakt. Zij maken niet onrein. Echter wat uit het boze hart komt en door de mond wordt uitgesproken (en ook middels daden) dat maakt de mens onrein. Verzen 21-22 Jezus verlaat het Joodse gebied en trek Zich terug op Kananees gebied. Hier volgt een schil contrast, de Joden die niet geloven tegenover een heidense Kananese vrouw die geloof. Haar geloof blijkt uit de woorden HERE en Zoon van David, zij erkent en gelooft dat Jezus de beloofde Messias is. Vers 23 Jezus doet alsof Hij had niet hoort, test haar vastberadenheid. De discipelen zien een niet Joodse vrouw, en worden geïrriteerd door haar vastbeslotenheid en geroep. Met als gevolg dat zij, de discipelen van Jezus, haar wensen weg te zenden. Let goed op, hier blijkt dat de discipelen Jezus als Heer en Meester erkennen, want zij vragen Jezus haar weg te zenden, de discipelen zenden haar niet weg. Misschien luisterde de vrouw niet naar de discipelen, en waren de discipelen genoodzaakt het aan Jezus te vragen. De discipelen tonen geen medelijden met deze vrouw en haar dochter. Hoe is de gelovige als een beroep op hem wordt gedaan? Vers 24 Jezus schenkt geen enkele aandacht aan het meedogenloze verzoek van de discipelen om de vrouw weg te zenden. Hij richt Zich tot de vrouw en moeder. Inderdaad Jezus was op aarde gekomen voor het verloren Joodse volk, het huis van Israël, dat was Zijn eerste missie. Pas in tweede instantie, na Zijn dood, zou het evangelie tot de heidenen komen. Vers 25 De vrouw valt op haar knieën voor Jezus uit eerbied en ontzag (hoe is onze gebedshouding?) en vraagt: Here, help mij! Niet helpt mijn dochter, nee help mij. De moeder verenigt zichzelf als één met haar zieke dochter. Vers 26 Jezus antwoord dat Hij gezonden is voor het huis Israël (het brood der kinderen) en niet gekomen is voor de heidenen (de honden). De honden in de zin van een huisdier en niet in de zin van de verscheurende straat honden. Jezus geneest niet onmiddellijk, maar laat de vrouw wachten, test haar geloof en vastberadenheid. We zien dit terug bij Abraham en Sara, die vele jaren op hun beloofde zoon moesten wachten. Zacharias en zijn vrouw die jaren baden en pas op hoge leeftijd hun zoon Johannes de Doper kregen. Lazarus, die eerst moest sterven aan zijn ziekte om uit de doden te worden opgewekt. Alles geschiedt zoals God het wenst en slechts op Zijn tijdstip. Denk ook aan de slavernij van de Israëlieten, hun verblijf van 430 jaar in Egypte en pas hun uittocht na de tien plagen. Vers 27 Het huisdier kreeg te eten van het restant van de tafel, en had geen enkel recht gelijk aan de kinderen van het huis. Vers 28 Het resultaat van het vasthoudende geloof, wordt beloond door Jezus. De heidense vrouw toont vastbesloten geloof, tegenover het ongeloof in Israël. Jezus prijst haar geloof en schenkt haar verzoek, onmiddellijk is haar dochter genezen. Wat een les voor de discipelen, die vaak genoeg hun ongeloof toonde, denk aan de storm op het meer na de wonderbare spijziging. Verzen 29-39, zie commentaar Matteüs 14:13-21. Onderwijs van Jezus - Mattheüs 16Vers 1 De Farizeeën en Sadduceeën, twee Joodse groeperingen die elkaars tegenstanders waren vanwege hun verschillende uitleggingen van de Thora. Maar nu verenigd om hun gezamenlijke vijand Jezus ten val te brengen tegenover het volk door het verzoek van een teken uit de hemel. De genezingen en broodspijzigingen schreven zij toe als aards, als van Beëlzubel (van de duivel). Zij verlangde een teken als Mozes die het "manna liet regenen uit de hemel" (Ex. 16:4), als Jozua die bad dat de zon en de maan stil bleven staan (Jozua 10:12-14), als 1 Sam. 7:10 de donder streed tegen de Filistijnen op verzoek van Samuël, en 1 Kon. 18:30-40 het vuur uit de hemel. Waren zij niet aanwezig toen Jezus de storm bedaarde (Mat. 14:32)? En kwamen zij pas later uit Jeruzalem (Mat. 15:1)? Verzen 2-3 Hoe blind waren deze geleerden. De tekenen van de kleur van de hemel konden zij uitleggen of het goed of slecht weer werd. Maar de tekenen van wonderbare spijziging en genezingen van allerlei ziekte schreven zij toe aan de duivel. Hardnekkig verwierpen zij Jezus als de Zoon van David, de Messias. Hoe is het heden niet gesteld met de mensen. De tekenen van de eerste Wederkomst van Christus zijn overduidelijk, de opname van de Gemeente in de lucht naar de hemel is zeer, zeer nabij. Toch keren gelovigen de rug naar Jezus, vallen van het geloof van, en keren terug naar hun (weelderige) leven in de wereld. Zij zijn de dwaze maagden uit Mat. 25:1-13 en die achtergelaten worden op aarde (Mat. 24:40-42) en door de Grote Verdrukking heen gaan. Vers 4 Deze geleerden zullen geen ander teken ontvangen gelijk aan Jona die drie dagen en nachten verbleef in de grote vis, voordat deze vis hem het leven terug gaf en uitspuwde. Hoe goed hebben de geleerden dit onthouden en gebruiken dit argument in Mat. 27:63-64 in hun verzoek bij Pilatus om een wacht te plaatsen bij het graf van Jezus. Zij ontvingen dit teken, Jezus rees op uit het graf na drie dagen, desondanks weigerde zij te geloven en volhardden hardnekkig in hun ongeloof. Zo ook nu, de tekenen uit Mat. 24:4-27 zijn er heden en duidelijk zichtbaar en waarneembaar via televisie en internet. Het is overduidelijk dat de eerste Wederkomst spoedig is. Toch weigeren velen om te geloven. Weinige voorgangers preken over de Wederkomst. Maar Record televisie in Brazilië toont duidelijk in de serie Apocalipse gedurende maanden de dingen die gaan gebeuren volgens het Bijbelboek Openbaring en Wederkomst. De mens die kennis wil nemen en kan weten wat er gaat gebeuren. Geen enkel mens heeft een excuus om Jezus als Verlosser niet aan te nemen. Vers 5 Jezus en de discipelen verlaten de huidige plaats en gaan naar de overkant van het meer. De discipelen vergeten om brood mee te nemen. Vers 6 De zuurdesem der Farizeeën en Sadduceeën is de leer van deze geleerden. De zuurdesem hebben we geleerd in Mat. 13:33, het weinige zuurdesem (gist) doortrekt het volledige meel (brood). Hun foute uitleg van de Torah, vergiftigd het ganse Joodse volk. Vers 7 Hoe werelds is het denken van de discipelen, zij denken aan brood, niet aan de leer van de Farizeeën en Sadduceeën. Verzen 8-10 Jezus wijst hen terecht met de woorden van kleingelovigen. Als Jezus echt sprak over het vergeten brood, waarom dan zorgen maken? Had Jezus niet tweemaal eerder getoond dat vijf broden genoeg waren voor duizenden en er zelfs overschot was? Dus een enkel brood wat zij hadden, was voldoende voor hun twaalf! Vers 11 Hoe onbegrijpelijk is jullie dwaasheid dat jullie niet begrijpen dat Ik verwijs naar de leer van de Farizeeën en Sadduceeën. En jullie niet begrijpen dat Ik niet spreek over het fysieke brood. Vers 12 Eindelijk gaan de ogen van de discipelen open. Hoe is het gesteld met gelovigen? Zij lezen de Bijbel, al of niet dagelijks, maar hun ogen blijven gesloten en blijven blind. Zij begrijpen de Bijbelse leer en onderwijs niet. God is LIEFDE en daarmede verklaren zij dat niemand niet in de poel des vuurs komt. Zij vergeten echter dat God de zonde NIET door de vingers ziet en de (elke) zonde straft. Gods liefde is geopenbaard doordat Jezus de zonde van de mens op Zich heeft genomen en de straf op de zonde aan het Kruis heeft gedragen voor IEDER die GELOOFT (Joh. 3:16). Voor IEDER die NIET GELOOFT blijft de straf op de zonde op hem of haar rusten! Vers 13 De omgeving van Ceasarea Filippi is heidens gebied aan de noordelijke grens van Israël. Mogelijk wilde Jezus alleen zijn met de discipelen, omdat het Joodse volk volgens vers 20 nog niet mocht weten dat Hij de Christus is. Ceasarea Filippi om onderscheidt te maken met Ceasarea, Mat. 16:13, een belangrijke zeehaven ten zuiden van de berg Carmel. Ceasarea Filippi gelegen aan de een van de bronnen van de Jordaan, op 2814 meter van de berg Hermon, bijna het gehele jaar door bedekt met sneeuw. Een afgelegen plek om bij uitstek te bidden en alleen te zijn. Vers 14 Het antwoord luidt dat de mensen zeggen dat Jezus Johannes de Doper, of Elia of Jeremia of één der profeten. De mensen zijn nog steeds niet tot het inzicht gekomen dat Jezus de beloofde Messias is, zij zien Jezus slechts als een profeet. Zij zijn nog steeds blind. Vers 15 Nu verandert Jezus Zijn vraag: Wie denken, jullie Mijn Discipelen, dat Ik ben. Jullie zijn reeds lange tijd bij Mij geweest, zijn jullie tot het inzicht gekomen Wie Ik ben? Vers 16 Petrus, als persoonlijk of als woordvoerder van de discipelen, antwoordt: "U bent de Christus (=Messias)". Petrus en de discipelen zijn niet langer blind, hun ogen zijn geopend en (h)erkennen Jezus als de beloofde Messias. Vers 17 Geen mens kan tot geloof komen, het is de Heilige Geest Die overtuigt van zonde en de mens dient daarop te reageren en een keuze te maken. Het is God, de Vader Die in de Hemel is, Die Petrus de ogen opent en laat (h)erkennen dat Jezus de beloofde Messias is. Vers 18 Dit vers kunnen we in drie delen: Vers 19 Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen. Na de opstanding en hemelvaart van Jezus Christus draagt Jezus de evangelie verkondiging over aan de 12 apostelen (de 11 apostelen en Paulus in de plaats van Judas, de verrader). De macht van Jezus (sleutels), zijn genezingen en opwekking uit de doden, wordt overgedragen aan de 12. Zij krijgen de macht om leiding te geven, het evangelie te verkondigen en mensen uit te sluiten uit het Koninkrijk der hemelen (Hand. 5:1-11, 1 Cor. 5:5-13, 1 Tim. 1:20 overleveren aan satan). Vers 20 Jezus verbiedt de discipelen het openbaar maken van het "Hij is de Christus (Messias). Waarom? Omdat het Koninkrijk der Hemelen (het duizendjarige rijk?) nog niet is aangebroken. De heerschappij van Jezus Christus is nog niet van toepassing. De Joden mogen Jezus niet met geweld tot Koning maken. Eerst moet Jezus sterven aan het Kruis voor de zonde van de mensen en de dood overwinnen door de opstanding uit de doden. Eerst moet het evangelie aan verkondigd worden aan de heidenen. Vers 21 Nu de discipelen weten dat Jezus de beloofde Messias is, moet Jezus hun idee en verwachtingen omtrent de Messias veranderen. De Joden verwachtten dat de Messias hun zou bevrijden van de Romeinse bezetting en hadden totaal geen oog voor en besef van hun zonde. Jezus kwam naar de aarde, werd geboren als een baby met het doel de Gods straf op de zonde van de mens op Zich te nemen. Daarvoor moest Jezus veel lijden van de zijde der Joodse geleerden en sterven (onder immense verzoekingen, immers Adam had gefaald en had de verzoeking niet doorstaan om van de verboden vrucht te eten) aan het Kruis. En vervolgens de dood te overwinnen en ten derde dage uit de doden op te staan. Ondanks de opwekking van Lazarus uit de dode, begrepen de discipelen maar weinig van de woorden van Jezus. Verzen 22-23 Petrus die zojuist beleed dat Jezus de Christus is, neemt Jezus apart (terzijde) en begint Hem te bestraffen. Petrus valt ten prooi aan satan. Jezus doorziet de aanval van satan en bestraft satan. Satan is een aanstoot want hij wenst dat Jezus niet sterft aan het kruis en de straf op de zonde niet wegneemt en de dood niet overwint. Verzen 24-26 De weigering van Petrus om het lijden (van Jezus) te aanvaarden, is het weigeren van het MOETEN volgen van Gods weg. Gods plan is totaal anders dan het zwakke menselijke denken. Petrus struikelt en is meer bedacht op de dingen der mensen dan op die van God. De woorden van deze verzen zijn niet alleen bedoeld voor Petrus, maar voor alle gelovige christenen. Zelfverloochening is een vereiste om Jezus te volgen. Wie niet zijn aardse natuur aan het kruis wil nagelen, en in de wereld wenst te blijven leven, pleegt geen zelfverloochening. Men kan vele zielen winnen voor Jezus Christus, maar als dit gepaard gaat dat men zelf in de wereld blijft leven, dan lijdt hij of zij schade aan de ziel. Slechts zij die hun leven volledig stellen onder controle van de Heilige Geest en zichzelf verloochenen aan hun zondige natuur, zijn Jezus Christus slechts waardig. Jezus bood weerstand aan satan, aan de vele verzoekingen om een gemakkelijke weg te gaan, weerstand om niet te wachten op Gods tijdstip. Vers 27 Want de Zoon des mensen zal met Zijn engelen komen, is een verwijzing naar de Tweede Wederkomst van Christus, zie Matteüs 24:29-31. Het heden waarin in de mens leeft, is uitermate belangrijk, dat is beslissend. Wat men hier en nu doet, reikt tot de tijd dat Jezus als rechter komt en oordeelt. Voor de gelovige, zie 1 Cor. 3:11-15. Voor de ongelovige, zie Openbaring 20:11-15. Vers 28 Er zijn sommigen onder u. Wij kunnen hierbij denken aan Petrus, Jakobus en Johannes (Mat. 17:1) die na zes dagen door Jezus de hoge berg werden meegenomen. Daar verschenen Mozes en Elia en zien zij Jezus' gedaante veranderen en Zijn gelaat straalde als de zon en Zijn kleren worden als wit als het licht (Mat. 17:2-5). Zij hebben Jezus' koninklijke waardigheid gezien voordat zij stierven. De betekenis van de Messias - Mattheüs 17Vers 1 Zes dagen na de bekentenis door Petrus dat Jezus de Christus (Messias) is, gaat Jezus met drie van de twaalf discipelen een hoge berg op. Welke berg wordt niet vermeld, het kan de berg Tamor of Hermon zijn geweest. Waarom slechts drie van de twaalf, ook dat weten wij niet. Maar Mat. 16:28 zegt dat enige onder u, die hier zijn, de Zoon des Mensen zullen zien in Zijn Koninklijke waardigheid. Vers 2 Het lichaam van Jezus verandert in Zijn Koninklijke waardigheid. Eveneens verandert het uiterlijk van Jezus zoals het veranderde na Zijn opstanding uit de dode (Marcus 16:12). Ook gelovigen ontvangen een nieuw lichaam bij de eerste Wederkomst van Christus (1 Cor. 15:50-53). Vers 3 Mozes en Elia worden genoemd in Maleachi 4:4-5 bij het aanbreken van de Dag des Heren. Openbaring 11:1-12 spreekt van de twee getuigen, waarschijnlijk Mozes en Elia, die 1260 dagen aan het eind van de Grote Verdrukking zullen getuigen. Mozes als degene die de tien plagen in Egypte veroorzaakte. Elia die bovennatuurlijke (uit de hemel) wonderen deed. Geen van tweeën hebben de dood gezien. Mozes werd niet meer gevonden en Elia voer ten hemel op. Beide zullen hun dood en opstanding vinden aan het eind van de Grote Verdrukking. Vers 4 Petrus dan zoals gewoonlijk vol ijver en goed bedoeld, antwoordt met "Het is goed dat wij hier zijn" laten wij drie tenten opslaan. Dat bevalt hem beter dat de lijdensweg die Jezus eerder voorspeld heeft. Vers 5 Een wolk bedekt hen. Grammaticaal is het niet duidelijk of dit slechts betrekking heeft op Mozes en Elia of op alle zes. Een wolk betekent de aanwezigheid van God, denk daarbij aan de wolk boven de tabernakel. De woorden in Mat. 3:17 (doop van Jezus) worden herhaald. Dit is Mijn Zoon, met de toevoeging: hoor naar Hem. God de Vader bevestigd hier om te luisteren naar het onderwijs van Zijn Zoon Jezus en over wat Hij spreekt aangaande Zijn lijdensweg en Zijn opstanding. Vers 6 De drie discipelen werpen zich ter aarde. Wat zij doen is wat de Oudtestamentische personen deden wanneer zij de stem van God hoorden. Denk aan de Israëlieten na de uittocht uit Egypte bij de berg Sinaï, angst overviel hen. Vers 7 Jezus raakt de discipelen aan en neemt hun vrees weg. Zij vielen ter aarde niet uit respect maar uit angst. Jezus schenkt zijn vertrouwen en verwijdert hun angst. Vers 8 Alles keert terug naar normaal, het einde van Zijn verandering, zij zien Jezus weer met Zijn aardse gedaante. Vers 9 Beveelt (eneteilato) is een werkwoord dat betekent een exacte toewijzing, een duidelijk bevel. Het is overduidelijk dat dit gebeuren niet aan de overige discipelen verteld mocht worden, eerst het lijden en de straf van de zonde op Zich nemen. Pas na de opstanding van Jezus mocht dit gebeuren bekend worden. Vers 10 Vanuit hun reactie wordt het duidelijk dat deze drie discipelen nog steeds niet het werk van de Messias hebben begrepen. Hun verwachting is en blijft dat de Messias komt als Koning en gaat regeren. Nog steeds geen begrip van een Messias die bevrijdt van de straf van God op de zonde van de mens. Vers 11 Volgens het Joodse geloof, verschijnt Elia eerst voor de komst van de Messias. Elia herstelt de eenheid van Joden (twee stammen) en Israëlieten (tien stammen). Vers 12 Elia is reeds gekomen in de vorm van Johannes de Doper, die Jezus vooraf gaat. Elia komt in Openbaring 11:3 aan het einde van de Grote Verdrukking. Dan komt Jezus om een definitief einde te maken aan de oorlog in Israël (Openbaring 1:7, doorstoken in Joh. 19:34-37, Zacharias 12:8-11) met Zijn engelen (Openbaring 19:11-21). Deze veldslag zal plaats vinden te Armagedom (Openbaring 16:16). En geschiedt aan het einde van de Grote Verdrukking. Vers 13 Eindelijk begrepen de discipelen dat Johannes de Doper, de beloofde Elia is die de Messias vooraf gaat. Verzen 14-16 Nederdalende van de hoge berg, wacht een vader van een epileptische zoon op Jezus. Of moeten we denken aan demonische bezetenheid (vers 18), omdat deze zoon vaak in het water viel en in vuur. Zijn vader is ten einde raad, omdat de discipelen van Jezus niet in staat zijn om te bevrijden en te genezen. Per slot van rekening, Jezus had in Mat. 10:1 hun deze macht geven. Vers 17 Jezus antwoordt verontwaardigd: O, ongelovig en verkeerd geslacht! Hoelang zal Ik nog bij u zijn? Hoelang zal Ik u nog verdragen? Jezus verwijst niet slechts naar deze negen achtergelaten discipelen, maar naar het Joodse volk. Een ongelovige generatie die Jezus niet wenst te erkennen als Messias (erkent als een profeet) en een verkeerd geslacht vanwege de vele zonden, ziekten en demonische bezetenheid onder het Joodse volk. Echter, Jezus toont Zijn medelijden en beveelt de zoon bij Hem te brengen. Vers 18 Hier wordt duidelijk dat het niet om epilepsie gaat maar om demonische bezetenheid. Jezus werpt de boze geest (=demon) uit. In onze huidige tijd, moeten wij onderscheiden wat een echte ziekte is en welke veroorzaakt wordt door demonen. Dit door het observeren van de feiten EN door middel van gebed vragen wij God om de bron duidelijk te maken. Verzen 19-20 De discipelen zijn ontsteld en vragen aan Jezus waarom zij niet in staat waren. Jezus geeft een kort antwoord: Wegens jullie kleingeloof. Kleingeloof betekent weinig geloof hebben op het kritieke ogenblik om het geloof te laten werken. Vers 21 Dit vers komt in een aantal handschriften voor. Op dat moment gold het gebed en vasten als een bekend effectief middel tegen demonen, waarbij de Psalmen 91 en 3 werden gereciteerd. Heden gebruiken (een groep van) gelovigen een (lange) tijd van gebed en vasten voordat men (probeert) een demon(en) uit te drijven. Blijkbaar wijst Jezus dit af in dit vers. Rebecca Brown, echter, beveelt gebed en vasten aan in haar boeken. Persoonlijk heb ik weinig ervaring in het uitdrijven van demonen. Maar volgens mijn begrip, is een BEVEL in de naam van Jezus, voldoende om een demon of demonen uit te drijven. Iedere demon MOET gehoorzaam zijn aan Jezus. GEEN discussie met een demon! Een BEVEL IN DE NAAM VAN JEZUS aan de demon(en) om de persoon te verlaten. Daarmee verlaat zonder twijfel de demon(en) de persoon. Daarbij (daarna) kan de persoon gezalfd worden met mirre olie. Maar wees VOORZICHTIG, het huis mag niet leeg blijven (Lucas 11:24-26), de bevrijde persoon moet onmiddellijk Jezus Christus als Verlosser en Heer aannemen, opdat de Heilige Geest onmiddellijk inwoning maakt. Bovendien moet de nieuwe gelovige blijven leven onder leiding van de Heilige Geest, en de Heilige Geest niet bedroeven (Ef. 4:30) of uitdoven (1 Thes. 5:19). Hier ligt de taak van de kerk om de nieuwe gelovige te onderwijzen in de Bijbelse leer en te helpen in de geestelijke groei. Ook occulte voorwerpen (beelden van Boeddha, meegenomen souvenirs (onbewust afgoden), etc.) dienen uit het huis verwijderd te worden, ook dat is een vereiste. Verzen 22-23 Jezus herhaalt het onderwijs uitgelegd in 16:21: de weg en de taak van de Messias. Dan zal Hij die heeft macht over ziekte en demonen, dit vrijwillig overdragen in de handen en de macht van de mens (de gelovige). De discipelen zijn erg verdrietig. Verdriet brengt verwarring en desoriëntatie, en verduistert dingen en kan leiden tot wanhoop. Het verblijf in en zien naar de wil van God en niet te kijken naar de omstandigheden, is een vereiste. Vers 24 Terwijl men aankomt in Kapernaüm, arriveren de belastinginners om het hoofdgeld te innen. Het hoofdgeld (een halve sikkel volgens Ex. 30:13) was een belasting voor elke Israëliet van 20 jaar (en ouder) die diende als betaling van de tempeldienaren. Op de 15e dag van de maand in het binnenland, en op de 25e dag van de maand Adar werd het hoofdgeld geïnd. Mogelijk gingen de inners van huis tot huis en kwamen zo bij het huis van Jezus. Op basis van Lev. 6:16 dat priesters vrijgesteld waren, hadden de rabbijnen zich deze vrijstelling toegeëigend. Met de aanspreking van MEESTER, werd mogelijk Jezus als rabbijn gezien, en daarmede indicerend of Hij gebruikt wilde maken van de vrijstelling als rabbijn. Vers 25 Bij het naar binnen gaan van het huis: Of Jezus kwam bij het huis aan of Jezus ging het huis binnen om het geld te halen. Jezus is Petrus voor met de vraag: Is het betalen van belasting correct? De betaling van belasting betrof maïs, olie, vee, voedsel, kleding, tol. De Romeinse belasting was zwaarder in de tijd van Jezus, belasting werd ook betaald over water, zout, vlees en andere dagelijkse benodigdheden. In de bezette gebieden was de hoogste belasting, maar het volk in Rome werd niet gespaard, maar was lichter. Vers 26 Van de vreemden, dat wil zeggen de naties die bezet zijn door de Romeinen. Verso 27 MAAR OPDAT WIJ HUN GEEN AANSTOOT GEVEN. Jezus wenst geen gebruik te maken van zijn rabbijn-zijn en de vrijstelling verleend aan de leerlingen van de rabbijn. Strikt genomen was de vrijstelling alleen voor priesters en niet voor de rabbijnen en hun volgelingen. Jezus houdt strikt de wet. Jezus wil niet de indruk dat hij niet de Thora volgt. Niet voldoen van de belasting, zou Hij als oproerkraaier kunnen worden beschouwd. Het Koninkrijk der Hemelen - Mattheüs 18Vers 1 Door het woordje wel (ara) krijgt de vraag een bijzondere betekenis. De vraag laat zich afleiden door
De vraag is menselijk, maar krijgt tegen de achtergrond van het jodendom een diepere betekenis. Aan de grootste was men de meeste eerbied verschuldigd. Ook in het toekomstige Koninkrijk der Hemelen, zal er verschil zijn tussen klein en groot (denk aan de plaats bij de bruiloftsmaaltijd). Bij het jodendom golden als grootste: de martelaren, rechtschapenen, grote kennis van de Thora en daarbij de goede werken, die kinderen getrouw en naar waarheid de Schriften onderwezen, degenen die velen tot gerechtigheid hadden bewogen. Vers 2 Een kind gold niet als onschuldig, maar als zwakheid die in de maatschappij niet meetelde, openstaand voor alle mogelijkheden, arm van geest. Hier is een kind, geen baby, geen puber. Vers 3 Met plechtige woorden antwoordt Jezus. Bekeren (straphète) betekent keert u om het loslaten van volwassen zelfverzekerdheid tot een ongecompliceerd en kinderlijke openheid. Een erkennen van zonde, de minste willen zijn. Vers 4 Zoals een kind zich klein acht in de omgeving van volwassenen, zo dient een gelovige zich klein te achten in de aanwezigheid van God. Alles is het werk van God door middel van de Heilige Geest. Het is niet het werk van de gelovige, de mens, maar door de wijsheid en kennis van de Heilige Geest dat een gelovige Bijbelkennis vergaard, kan preken en evangeliseren. Het is de Heilige Geest Die de zondaar overtuigd van zonde. Het is alles genade, niets dat een gelovige op zijn of haar rekening kan toeschrijven. De gelijkenis van de tollenaar versus Farizeeër is hier zeer toepasselijk. Vers 5 Het opnemen van een weeskind gold in het jodendom als een verdienste. Wat een mens aan zijn medemens doet, geldt als gedaan aan Jezus, zie Mat. 25:31-46. Vers 6 Maar ieder die één dezer kleinen tot zonde verleidt. Een iedere gelovige, oudste, voorganger die de Bijbel onjuist uitlegt, die een zondaar of gelovige misleidt met valse uitleg, voor hem of haar was het beter dat deze verzwolgen werd in de diepte der zee. Laat dit een les zijn voor gelovige en degene die de Bijbel uitleggen. Met God is Liefde, niemand gaat naar de hel, naar de poel des vuurs, de Bijbel is verkeerd vertaald ten aanzien van homoseksualisme en geen seks met dieren, overspel, etc. Leviticus 18-21 is zeer duidelijk, degene die zich onheilig gedraagt, moet uitgeroeid (gedood) worden. Ja, God is Liefde geopenbaard in dat Zijn Zoon Jezus de straf op de zonde op Zich nam, VOOR DEGENE DIE GELOOFT (Joh. 3:16) maar God is Gerechtigheid en voor degene die niet wenst te geloven, blijft de toorn en straf van God op hem of haar. Welke vader of moeder zal willen dat de moordenaar van zijn kind zonder straf blijft? God tolereert de zonde niet. Ieder zal over zijn of haar daden, na de dood verantwoording moeten afleggen aan God (1 Petrus 4:5). Vers 7 Helaas bestaat de zonde en verleidingen in de wereld. De wellust van seks, overspel en rijkdom, het vals uitleggen van de Bijbel en daarmede de mens misleiden. De verleidingen zullen het groots zijn ten tijde van de Grote Verdrukking (Openbaring 18). Maar de mens heeft een vrije wil, de mens kan "NEE" zeggen tegen zonde, wellust en verleidingen, het weigeren te geloven in valse uitleggingen en zelf te onderzoeken. Deze wereld is nog het werkterrein van de boze. Denk aan de wetten in Canada en Zweden, gericht op de vernietiging van de wetten gegeven door God. De magnetiseurs met handoplegging die verklaren te genezen door de kracht van God (maar deze goden zijn afgoden, Boeddha, demonen). Het doel van de boze is overduidelijk: misleiding en vernietiging van het geloof in Jezus Christus en de waarheid van de Bijbel. Deze misleidingen moeten komen, en zullen het heftigst zijn in de Grote Verdrukking, dat is Gods plan. Verzen 8-9 Hand en voet. De hand waarmee men werk verricht. De voet waarmee men loopt. Het oog waarmee men ziet en begerig naar dingen kijkt. Men dient deze ledematen geen kans te geven tot verleiding van zonde, beter te amputeren, dan in de poel des vuurs te komen. Geeft men toe, dan verliest men het eeuwige leven in de Hemel. Vers 10 Kinderen zijn belangrijk. Het zij fysiek het zij klein (pas wedergeboren) in geloof. De vader en moeder, de geestelijke leider moet toezien in een juiste opvoeding in het christelijke geloof en respecteren en onderhouden van Gods geboden. Waarom? Gods engelen rapporteren alles aan God Die in de Hemel is, of het nu is van een ongelovig dan wel een gelovige, alles wat een mens doet op aarde wordt aan God gerapporteerd en opgeschreven in Het Boek (Openbaring 3:5; 20:12; Maleachi 3:16, Johannes 3:16; 1 Johannes 5:3), waarop de mens wordt beoordeeld. Persoonlijk ben ik van mening dat elk kind, zijn eigen (bescherm)engel heeft. Sommige commentaren zijn van mening dat men dit niet mag concluderen op grond van dit vers. Vers 11 Tussen haakjes omdat bij vele handschriften dit vers niet voorkomt maar het is een goede inleiding tot de verzen 12-14. Het vers is duidelijk, Jezus de Zoon des Mensen is gekomen om te sterven voor de zonde van de mens (het verlorene=de mens) om te bevrijden (behouden) van de straf op de zonde. Vers 12 Eén raakt verdwaald, slaat terug op de kleine, het kind. Het is niet de normale gang van zaken dat een herder 99 schapen zonder toezicht laat en bloot stelt aan de gevaren (wolven, demonen en satan). Jezus benadrukt hoe zeer belangrijk elke gelovige is. De 99 schapen stellen hun vertrouwen in de herder Jezus Christus. Het verdwaalde schaap stelt zijn vertrouwen niet langer in de herder, maar op zijn eigen kunne. De Herder Jezus Christus wijst de discipelen op de belangrijkheid om het misleide schaap te zoeken en terug te brengen in de zuivere leer. Vers 13 Er is vreugde in de Hemel, wanneer een zondaar of afgedwaalde gelovige zich bekeerd. Vers 14 God wil niet dat er iemand verloren gaat maar dat ieder mens zich bekeerd (2 Petrus 3:9) en tot geloof komt in Jezus Christus als Verlosser van zonde en Heer (is zich stellen onder leiding van de Heilige Geest). De mens is klein, de gelovige kan struikelen in geloof, vallen voor de misleidingen van satan. God wil dat de herders (de discipelen, de geestelijke leiders) zorgdragen voor de kudde, het afgedwaalde schaap (de zondaar, de afgevallen gelovige) en dat iedereen toe treedt tot het geloof in Jezus Christus (Het Koninkrijk der hemelen). Vers 15 Bestraf hem (haar) onder vier ogen. Dit wijst op een persoonlijk gesprek zonder dat het aan andere bekend wordt. Deze plicht rust op elke gelovige en maar ook op elke ouderling en voorganger. Pastorale zorg is persoonlijk en dient eerst persoonlijk plaats te vinden en niet openbaar te worden in de pastorale raad of in de gemeente. Dit gebod vloeit voort uit Lev. 19:17. Het is de zorg voor het kleine, het kind, het afgedwaalde schaap. Zonde brengt scheiding tussen God en de mens. Zonde brengt scheiding tussen God en de gelovige (bedroefd (Ef. 4:30) en dooft uit (1 Thes. 5:19) de (werking van de) Heilige Geest. Het doel is het tot inzicht brengen van het verlaten van de goede weg. Vers 16 Is dit gesprek onvoldoende en weigert de broeder of zuster te luisteren, ja PAS DAN dient ernstige maatregelen genomen te worden en PAS DAN gaat men over tot bekendmaking in de pastorale raad of voorganger. Discipline: het ontnemen van diensten in de kerk (geen bediening meer van het avondmaal, geen zanger(es) meer in het kerkkoor, etc). Maar let op, er moeten twee of drie getuigen zijn, die de bewuste zonde gezien hebben. Op grond van een persoonlijke zien, terwijl anderen het niet gezien hebben, is een probleem wanneer de betrokken persoon niet wil luisteren en dan mag de zaak niet bekend worden gemaakt (?)(Deut. 17:6; 19:15). Vers 17 Luistert de gelovige nog steeds niet (weigert de zonde te erkennen, volhardt in de zonde te denken valt aan overspel, druggebruik, hebben van seks zonder getrouwd te zijn, alcoholisme, en andere vormen van zonde), dan moet de zonde openbaar gemaakt worden binnen de EIGEN kerk. Bekeert vol schaamte de gelovige niet, dan is het volkomen Bijbels om in overeenstemming met dit vers en gebod van Jezus Christus om de volhardende zondige gelovige buiten de kerk te zetten (denk aan Paulus die overlevert aan satan), het lidmaatschap van de kerk te ontnemen. Totdat de persoon in kwestie zich bekeert en de betrokken zonde niet meer beoefent. Vers 18 Zie ook Joh. 20:23. Simon zondigt tegen God in Hand. 8:19-24 en Petrus wijst terecht met de woorden: "Uw hart is niet recht voor God". Paulus wijst vonnis en levert over aan satan in 1 Cor. 5:15, 1 Cor. 16:22. Zie ook Galaten 1:8-9. Hier wordt aan de apostelen (en niet alleen aan Petrus, Mat. 16:19) het recht geven te binden en te ontbinden. Gij slaat dus terug op de gemeente, de voorganger en oudsten (de individuele gelovige ?). Vers 19 Het volkomen eens zijn door twee of drie gelovigen dat het gevraagde de Wil is van God en zij dit gemeenschappelijk begeren, is de voorwaarde tot de gebedsverhoring. Dit eenparig begeren dient betrekking te hebben op het welzijn (bevordering) van het Koninkrijk der Hemelen. Vers 20 Waarom twee of drie belangrijk zijn, is omdat Jezus daar in hun midden is. In de vervolgde landen is een grote kerk niet belangrijk. Als slechts twee of drie gelovige samenkomen om de Bijbel te lezen en te juist te interpreteren, dan is Jezus reeds aanwezig, daar werkt God. Vers 21 Niet één schaap mag verloren gaan, de gelovige die zondigt, moet tot driemaal (persoonlijk, twee of drie getuigen, in de gemeente) vermaand worden. Maar nu komt de vraag van vergeving. Het is het kernbegrip van het christelijk geloof, zodat deze vraag door Petrus als woordvoerder niet verbazingwekkend is. Vers 22 Naar Joods gebruik is degene die een ander onrecht heeft aangedaan, verplicht tot vergeving. Deze vergiffenis dient in tegenwoordigheid van getuigen plaats te vinden en moet driemaal herhaald indien de beledigde onverzoenlijk blijft. Een vierde keer was niet noodzakelijk. Petrus gaat heel ver met zijn zevenmaal. Van Jezus had Petrus vergeving geleerd en vraagt nu naar de grens van vergeving. Vers 23 Het is niet de mens die de grens bepaalt van vergeving, dit recht is aan God. Een gelijkenis volgt over de acties in het Koninkrijk der Hemelen (van God). Zo wordt Gods vergeving weggenomen als een mens niet bereid is een ander die bij hem in de schuld staat of hem onrecht heeft aangedaan, te vergeven. Vers 24 Een Grieks of Attisch talent was 26 kilogram, een Romeins talent was 32,3 kilogram, een Egyptisch talent was 27 kilogram en een Babylonisch talent was 30,3 kilogram. Een talent was in de oudheid ook de aanduiding van een grote geldswaarde, een bepaald gewicht aan goud of zilver betreffen, in het Nieuwe Testament van de Bijbel is deze gelijk aan 34,2 kilogram. De geldswaarde is gelijk aan 6000 daglonen, ofwel het loon van 20 jaren arbeid. Vers 25 De verkoop van de echtgenote was verboden in Israël, terwijl de verkoop van zijn kinderen bij volledige bankroet als laatste bezitting. Deze verkoop hier slaat dus op niet-joodse toestand. De prijs van een slaaf lag tussen de 500-2000 denarii, terwijl de schuld honderd miljoen denarii bedroeg. Hiermede is de hopeloze toestand duidelijk. Ook de schuld van de dagelijkse zonde door de mens is een hopeloze zaak tegenover God om op enige wijze verzoening te verkrijgen. Vers 26 De slaaf werpt zich neder en smeekt zijn schuld op te schuiven naar een later tijdstip. Hij beweert alles te betalen, echter in zijn hart wetende dat het een hopeloze zaak is en hij zijn schuld nimmer kan voldoen. Vers 27 Medelijden is de totaliteit van menselijk erbarming, die de koning hier toont. Zo ook God Die totale erbarming toont aan de zondige mens, die wil erkennen dat zijn schuld oneindig is, onmogelijk de straf op de zonde te betalen en God om erbarming smeekt. De koning schold de schuld kwijt. Zo schenkt God de straf op de zonde vrij mits de mens Jezus Christus aanneemt als Verlosser en Heer. Vers 28 Het volgende tafereel is onbegrijpelijk en verbluffend. De slaaf is zojuist vrijgelaten en bevrijd van zijn enorme schuld. Hij komt zijn medeslaaf tegen die een zeer klein bedrag aan hem verschuldigd is. Hij grijpt hem bij de keel, duidelijk makend als je niet betaald, dan volgt je dood. Vers 29 De medeslaaf gebruikt dezelfde woorden (uitgezonderd het woord "alles") als de slaaf in vers 26 voor de koning. Alles ontbreekt mogelijk hier, omdat het een zeer kleine schuld betreft. Vers 30 De erkenning van schuld, wordt niet gehonoreerd. De slaaf is bikkelhard tegenover zijn medeslaaf met een veel kleiner schuld en laat hem in de gevangenis zetten. Daarmede ontnemende de mogelijkheid om zijn schuld te betalen. Vers 31 Andere slaven waren aanwezig in vers 23. Zij waren getuigen van de kwijtschelding van de enorme schuld van de slaaf. Zij werden bedroefd en gingen het gebeuren van de medeslaaf aan de koning vertellen. Vers 32 De koning roept de slaaf ter verantwoording over zijn gedrag tegenover zijn medeslaaf, zijn verwerpelijk moreel gedrag. Omdat hij wel erbarming had gevraagd en ontvangen voor zichzelf, maar onverzoenlijk was voor zijn medeslaaf. De koning herhaald "al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dat gij van mij hebt gevraagd". Vers 34 Dezelfde koning die medelijden had, veranderde nu in toorn en meedogenloosheid. De slaaf heeft het aan zijn eigen gedrag te wijten, hem was genade getoond over een enorme schuld en hij zelf was genadeloos over een zeer kleine schuld. De slaaf werd overgeleverd aan de folteraars, hij dient de straf te dragen totdat hij ALLES betaald heeft. Vers 35 Let wel in dit vers spreekt Jezus niet over ongelovigen, maar over zijn broeder, dus de mede gelovigen in Christus. De gelovige die zijn broeder of zuster (maar ik denk ook de ongelovige die om vergeving, kwijtschelding van schuld, vraagt) niet vergeeft, zal straks voor de rechterstoel van Christus (2 Cor. 5:10) verantwoording moeten afleggen en schade lijden. In hoeverre dit de behoudenis beïnvloedt, vermeld dit vers niet. Volgens sommige verliest men het eeuwige leven in de Hemel, persoonlijk wil ik niet zo ver gaan, maar overduidelijk is dat dit gedrag niet ongestraft blijft! Huwelijk en Echtscheiding - Mattheüs 19:1-12Verzen 1-2 Jezus verlaat Galilea en trekt de rivier de Jordaan over naar het over-Jordaanse gebied. Dit bewijst dat Israël geen bezetting pleegt in de Jordaanse gebieden, want dit gebied behoorde reeds tot Israël in de tijd van Jezus. Het is de VN die de God, de Bijbel en historisch land niet respecteert. Vers 3 Dit keer zijn het de Farizeeën die in het over-Jordaanse komen met een strikvraag om Jezus ten val te brengen. Zij sluiten daarbij aan op de discussie van die tijd. De school van Hillel die de echtscheiding geoorloofd verklaarde. De school van Sjammai die echtscheiding erkende, maar veel minder echtscheidingsredenen erkende. De Farizeeën wilde Jezus in conflict laten komen met (de wet van) Mozes. Verzen 4-6 Jezus gaat echter een stap terug, eerder dan Mozes, naar de schepping door God. God heeft de aarde geschapen, God is veel meer dan Mozes. Mozes ontving de geboden van God, daarom is God meer dan Mozes. God schiep man EN vrouw, als eenheid, onafhankelijk aan elkaar verbonden. Op grond van het feit dat een man zijn vader en moeder zal verlaten en zijn vrouw zal aanhangen en tot één vlees zijn (=seksuele relatie hebben) (Genesis 2:24). Het huwelijk is ingesteld door God vanaf het begin der schepping, een volledige levensgemeenschap tussen man en vrouw, inclusief het seksuele. Deze eenheid bestaat uit twee personen: man en vrouw. Hier is geen plaats voor bigamie en polygamie. Koning David en Salomo overtraden Gods instelling met een polygamie van vele vrouwen, die hun ook ten val leidde. Vers 7 De Farizeeën verdedigen zich met een teruggrijpen naar Mozes en de instelling van de scheidbrief, zie Deut. 24:1-4. Jezus beroept zich op de Schrift, de Farizeeën beroepen zich op hun beurt ook op de Schrift. Echter zij zien over het hoofd dat Mozes dit persoonlijk heeft ingesteld en geen instelling van God is en pas gegeven is na het eerste gebod bij de schepping. Vers 8 Jezus' antwoord is duidelijk, vanaf de schepping is dit NIET zo geweest. Het is jullie hardheid en de hardheid van de mens, die zich niet met elkaar weten te verzoenen. De hardnekkige koppigheid van Gods weg niet te wensen accepteren en wellust van overspel. Het niet voldoende hebben van één vrouw (of man). De scheidbrief van Mozes had een doel, namelijk de vrouw niet rechteloos te laten vertrekken. Zie en bestudeer wat de apostel Paulus namens Jezus en namens zichzelf zegt in 1 Cor. 7. Vers 9 Het gaat om ontucht (hoererij) oftewel het hebben van seks met een ander dan met de getrouwde partner. Dan is het huwelijk reeds verbroken. De hoererij, de echtbreuk van trouwbelofte is reeds teniet gedaan en daarbij het huwelijk verbroken. Vers 10 De discipelen begrijpen de strekking van Jezus' uitleg niet. Waarom zou het niet raadzaam zijn om te trouwen (immers de meeste mensen hebben hun seksuele behoefte). Hoeveel huwelijk zijn er niet die wel standhouden en waarbij geen seksuele problemen zijn? Het echtscheidingspercentage ligt op circa 40%, resteert 60% die getrouwd blijven. Immers God heeft vanaf het begin der schepping het huwelijk en de seksuele relatie gegeven. Het huwelijk is een instelling van God. De apostel Paulus zegt in 1 Cor. 7:9 dat het beter is om te trouwen dan van begeerte te branden en in vers 5 onthoudt elkaar de (seksuele) gemeenschap niet tenzij voor bepaalde tijd van gebed. Verzen 11-12 Jezus antwoordt over het onbegrip van de discipelen met het noemen van drie categorieën:
Jezus bevestigt hiermee de instelling van het huwelijk door God. Echter het vrijwillig ongehuwd blijven om zich volledig aan Gods Koninkrijk te wijden, heeft hiermede een legitieme plaats gekregen onder het nieuwe volk van Jezus Christus, de christenen. Wij kunnen hierbij denken aan Paulus die na het huwelijk (ten gevolge van de dood van zijn vrouw?) ongetrouwd blijft. Hij was Farizeeër, dus daarom moest hij getrouwd zijn. Kijk ook naar de vele ervaring die hij beschrijft omtrent het huwelijk. Handoplegging - Mattheüs 19:13-15Vers 13 Na de instelling over het huwelijk (en Gods opdracht om zich te vermenigvuldigen) volgt het TOEN. Toen werden de kinderen bij Jezus gebracht. Besef goed dat Jezus Goddelijk en rein is, zonder enige vorm van de mogelijkheid om kwaad over te dragen. In de charismatische en pinkster gemeentes is het een gewoonte, cultureel verschijnsel geworden om de handen op te leggen tijdens gebed en om kinderen te zegenen, gebaseerd op dit vers. Het is Jezus, goddelijk en rein, die zegent en het goede overdraagt. In het Nieuwe Testament lezen wij nergens dat deze handoplegging op kinderen door de apostelen wordt overgenomen noch wordt voortgezet. De apostel Paulus waarschuwt ernstig in 1 Tim. 5:22 "Leg niemand overijld de handen op, heb ook geen deel aan de zonde van anderen. Houd u rein". Daarmee wordt duidelijk dat zonde van andere gelovige overdraagbaar zijn door handoplegging. Er zijn vele gevallen bekend waarbij door handoplegging (kinderen, gebedsdiensten, als er voor iemand gebeden wordt) zonde van de handoplegger over gaat aan degene waarbij de handen (op het hoofd) wordt gelegd. Dat komt mede omdat men niet de verborgen zonde van de voorganger, oudste, handoplegger kent. Gevallen van dat na de handoplegging de betrokken gelovige overspel gaat plegen, zijn kinderen gaat slaan, overmatige alcohol en drug gebruik, etc. Vers 14 Ook nu weer doorbreekt Jezus de verkeerde instellingen van de discipelen. Uit Jezus' woorden blijkt duidelijk dat de kinderen erbij horen (ook in het Koninkrijk der hemelen). Men mag kinderen niet verhinderen tot het komen van Jezus. Reeds op jonge leeftijd, mits wetende wat hij of zij doet, kan een kind (vanaf achtjarige leeftijd?) tot geloof in Jezus Christus komen en aanvaarden als Heer en zijn of haar leven onder leiding stellen van de Heilige Geest. Hier rust de taak van de ouders om het kind te begeleiden en te onderwijzen. Persoonlijk zie ik ook geen enkel bezwaar om (babies) kinderen deel te laten nemen aan het Heilige Avondmaal, maar het kind dat besef heeft, moet wel weten wat het doet. Kinderen van gelovige ouders zijn immers geheiligd in de gelovige ouder(s). Vers 15 Jezus zegent de kinderen en legt de handen op. Bedenk dat Jezus volkomen rein is en geen kwaad kan overdragen. Het volgen van Jezus - Mattheüs 19:16-30Vers 16 Iemand, in vers 20 een jongeling genoemd, komt naar Jezus toe. Hij spreekt Jezus aan met Meester, daarbij erkennende dat Hij een autoriteit is op de uitleg van de Thora. Met zijn vraag "Wat moet IK DOEN om het eeuwige leven te verwerven" is er duidelijk geen sprake van zonde besef en een denken dat door eigen werken men in de Hemel kan komen (een katholieke gedachte en vooral menselijke gedachte). Het Joodse denken was gebaseerd dat het lot van de mens afhing van de gehoorzaamheid aan de Thora. Een irreëel denken, kijken wij slechts naar de tien geboden, dan weet iedereen dat geen mens in staat is om aan de tien geboden te voldoen. Denk slechts aan het liefhebben van God. Welke mens is in staat God volkomen lief te hebben? Hoeveel mensen aanbidden niet heiligen? Aanbidden van beelden? Vers 17 Jezus richt Zich op "wat voor goed". Alleen God is Goed, geen enkel mens is goed en goede werken bestaan niet (egoïstisch want gericht op eigen belang, door goede arbeid in de Hemel komen). Wat de Wil van God is, is geopenbaard in de Thora: het erkennen van het zondaar zijn. Door zo te leven, heeft God een welbehagen in de zondaar, maar hij blijft een zondaar, die Verlossing nodig heeft. Jezus verwijst hem terecht naar de Thora, alle geboden die God aan Mozes heeft gegeven. Verzen 18-19 De jongeling houdt zich onschuldig, en vraagt naar welke? Jezus verwijst naar de zesde tot negende gebod uit Exodus 20 en vervangt het tiende gebod door "gij zult uw naaste liefhebben als uzelf" uit Leviticus 19:18. Vreemd genoeg noemt Jezus de eerste vijf geboden om God te eren en lief te hebben niet. Vers 20 Maar dit levert een teleurstelling bij de jongeling op. Volgens hemzelf heeft hij actief de voorschriften van de Thora nageleefd. Voor de rabbijnen bezit een mens de capaciteit om de gehele Thora te onderhouden. Zij spreken in alle ernst de Thora van a tot z te onderhouden. Blijkbaar is dit ook zo bij deze persoon. Maar daar hij Jezus als gezaghebbend erkend, en er misschien in zijn hart twijfel is, volgt de vraag "waarin schiet ik nog te kort". Verzen 21-22 Jezus sluit aan en volgt met een volmaakt zijn. Volmaakt (tamin) is hij die volledig de Wil doet van God. Wiens gedachte volledig op God zijn gericht. God wenst het goede voor ALLE mensen, rijken en armen. De rijke dient zijn bezit te delen met de arme. Het antwoord van Jezus luidt als je een schat in de Hemel wil hebben, deel je bezit met de armen, zie ook 1 Cor. 3:11-15. Vers 23 Rijkdom op zich is geen probleem, maar het leidt snel tot egoïsme, meer bezit wensen, onverschilligheid en rebellie tegen God. Het verschaft onheil (en verlies van eeuwig leven?) als de rijke zijn handen gesloten houdt voor de armen. De rijke vergeet dat hij de rijkdom aan God te danken heeft, dat zijn bezit van God is. God heeft de mens aangesteld als rentmeester. Straks dient elk mens verantwoording af te leggen aan God. Een rijke kan zijn bezittingen gebruiken tot welzijn van de armen. Kan een bedrijf hebben waar vele werknemers zijn (op die wijze voorzien in levensonderhoud), kan voedselpakketten uitdelen, kan evangelisatie en zending ondersteunen, kan (mee)betalen aan het salaris van een voorganger, etc. Vers 24 Jezus benadrukt dat het voor rijken zeer moeilijk is om tot geloof te komen en te leven volgens de geboden en wil van God. Geen kameel kan door het oog van een naald, maar er zijn uitzonderingen van rijke, die hun bezit opgeven te beginnen met de Zacheüs, de oppertollenaar te Jericho, die zijn bezit weggeeft in Lucas 19:1-10. Vers 25 De discipelen staan perplex, zijn volkomen buiten zichzelf en komen met een vraag. Vers 26 Jezus' antwoord is duidelijk, bij de mens is dit onmogelijk, maar mogelijk bij God. De Heilige Geest kan de mens overtuigen van zonde, zijn foute levenswijze en tot inzicht en berouw brengen, zoals bij Zacheüs. Duidelijk is wel dat met deze uitspraak zowel de rijke als zowel de arme God van node heeft om tot de toegang te komen tot het Koninkrijk der hemelen. Rijkdom én armoede kunnen beide de toegang verhinderen. Vers 27 Petrus verenigd zich met de medediscipelen: WIJ hebben alles prijsgegeven en zijn U gevolgd. Zij hebben hun woningen en beroep opgegeven en zijn Jezus gevolgd. Hebben zij ook hun gezinnen thuis gelaten of reisde hun gezinnen mee met waar Jezus ging? Daarover weten wij weinig. Petrus had een schoonmoeder, dus een gezin. Zie ook 1 Cor. 9:5. Vers 28 Jullie die Mij gevolgd zijn, jullie 12 apostelen (maar denk dat de verrader Judas vervangen wordt door de apostel Paulus) zullen zitten op twaalf tronen om de 12 stammen (Juda: twee stammen; Israël: 10 stammen) te richten. Richten in eerste instantie om samen met Jezus te oordelen over wat elke Jood/Israëliet heeft gedaan in zijn/haar leven en daarna over het nieuwe Israël te regeren op de Nieuwe Aarde. Zie Openbaring 4:4 de 24 oudsten zijnde deze 12 apostelen en 12 die de Gemeente van Christus vertegenwoordigen. Vers 29 Het loon voor het volgen en doen van de wil van Jezus Christus is gegeven in Mat. 25:31-46 en 1 Cor. 3:11-18. Vers 30 Dit vers wordt verduidelijkt in Mat. 20. Dit vers wijst erop dat de "werkers van het elfde uur" op gelijke wijze worden behandeld als degenen die levenslang voor Jezus Christus hebben gewerkt. De arbeiders in de wijngaard en hun loon - Mattheüs 20Vers 1 De werktijd van de arbeiders begon bij zonsopgang en eindigde bij het verschijnen van de sterren. De heer des huizes is de eigenaar van de wijngaard, die arbeiders nodig had om de druiven te plukken. Vers 2 Er werd met de arbeiders onderhandeld over het te betalen loon: het gangbare loon van een schelling werd overeengekomen. Gezien de levenswijze totaal anders was in de tijd van Jezus, valt er geen vergelijking te maken met een waarde in Euro's of Dollars. Vers 3 Het derde uur, dat is negen uur 's-morgens. De eigenaar ziet alsnog werkeloze arbeiders. De Joodse dag begon bij zonsondergang (de vorige dag). Echter de uren werden geteld vanaf zonsopgang. De nacht was verdeeld in vier nachtwaken. Vers 4 Ook deze werklozen werden aangenomen, maar zonder dat de eigenaar een akkoord deed over het arbeidsloon. Deze werkelozen gingen aan het werk zonder te weten wat voor loon zij zouden ontvangen. De eigenaar zei slechts dat hij een billijk loon zou geven. Verzen 5-7 Evenzo geschiedde in het zesde, negende en elfde uur. Origenes laat deze uren slaan op de verschillende leeftijden waarop een mens christen is geworden. Vers 8 Volgens Lev. 19:13 moest het loon dezelfde avond uitbetaald worden: "het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen". De eigenaar (God) roept de opzichter (Jezus Christus) om het loon uit te betalen. Begonnen wordt bij de laatst aangenomen, dat is degene die het elfde uur waren ingehuurd. Vers 9 Deze werkers van het elfde uur ontvangen elk een schelling, het volle dagloon, ondanks het feit dat zij slechts een uur gewerkt hadden. De eigenaar handelt hier volkomen anders dan verwacht mocht worden. Maar elk die laat in zijn of haar leven tot geloof in Jezus Christus als Verlosser is gekomen, ontvangt het eeuwige leven in de Hemel. Daarbij is geen sprake of men op jonge of oude leeftijd tot geloof is gekomen. Vers 10 Menselijker wijze verwachten de arbeiders uit het eerste uur een hoger loon. Zij hadden immers de gehele dag gewerkt en niet slechts een uur. Verzen 11-12 Dit loon, ondanks dat het was overeengekomen met de eigenaar, zint de arbeiders van het eerste uur geenszins. Zij morren omdat in hun ogen zij tekort worden gedaan. Hun argument is: wij hebben de gehele dag in de brandende zon gewerkt en de hitte doorstaan. De anderen in de veel koelere avond. Vergelijk ook de reactie van de oudste zoon in het verhaal van de verloren zoon (Lucas 15:11-32). Verzen 13-16 De eigenaar herinnert aan de gemaakte afspraak van een schelling. De eigenaar bestrijdt niet hun zware arbeidsomstandigheden, maar wijst terug op de gemaakte afspraak. Hij is de soevereine heer, de eigenaar van de wijngaard. Oftewel Jezus Christus is de soevereine Heer van de wijngaard=de Gemeente. Het staat God vrij te geven uit genade zoals Hij wil. Jezus gaat op naar Jeruzalem - Mateus 20Vers 17 Jezus gaat naar Jeruzalem, Zich gereedmakend voor de zware taak van zijn 40 zweepslagen en dood aan het Kruis. Ongetwijfeld volgde een grote scharen Hem, zodat Hij de twaalven apart neemt en uitleg wat er gaat gebeuren. Vers 18 Met het woordje ZIE wijst Jezus op de veranderde situatie. Niet meer de Messias die geneest en demonen uitdrijft, maar een Messias die gaat lijden en sterven. Die mishandeld gaat worden door de Joodse geestelijke leiders en om Zijn dood zullen vragen. Vers 19 Het zijn de Joodse geestelijke leiders die Jezus zullen overleveren aan de heidenen (Pilatus, de Romeinse heerser). Naast het Sanhedrin zijn ook de heidenen (niet-Joden) volledig verantwoordelijk voor de kruisiging van Jezus. Het zijn de Romeinse soldaten die Jezus bespotten, bespuwen, geselen en kruisigen. Het doelbewuste uitleveren en handelen door de overpriesters, schriftgeleerden en Sanhedrin. Met de schuld van de heidenen, die het laatste en definitieve recht hadden om te kruisigen. Daarmede wordt de schuld van Jood en heiden benadrukt en de schuld van de zonde, ongeacht Jood of heiden. Vers 20 Volgens Joods gebruik is het de moeder die het beste wenst voor haar kinderen en Jezus vraagt. Kennelijk erkent zij Jezus als de Messias (vers 21 in Uw Koninkrijk)? Zij is het die Jezus zal volgen naar de kruisiging. Met eerbied, ter aarde buigend, vraagt zij Jezus. Zij kent haar plaats. Vers 21 Jezus ziet haar buiging en vraagt: Wat wilt gij? Jezus gaat op naar Jeruzalem, zij is in de verwachting dat Jezus Zijn Koninkrijk gaat oprichten en als Koning gaat regeren. Volgens Joodse gewoonte zat de belangrijkste persoon in het midden, de een na voornaamste aan de rechterzijde en de derde (jongste) aan de linkerzijde. Waarschijnlijk was zij niet aanwezig toen Jezus zei dat Petrus als rots gold en aan wie de sleutels van het Koninkrijk geven werd. Vers 22 Jezus richt Zich direct tot de twee zonen, zonder boosheid en verwijt: Kunt gij de beker drinken, die Ik zal drinken? De beker had de betekenis van "het lot". Het antwoord van hen is lichtvaardig? of niet? Jezus had Zijn lot verteld in de verzen 18-19. Vers 23 Mijn beker zult gij drinken. Van Jacobus is bekend dat hij omstreeks 44 de marteldood is gestorven (Hand. 12:2). Of Johannes als martelaar is gestorven staat niet in de Bijbel. Volgens Papias wel, volgens Irenaeus niet namelijk hij zou een natuurlijke dood in Efeze hebben gestorven. Vers 24 De overige discipelen zijn geërgerd door het verzoek om de hoogste plaatsen te willen innemen. Verzen 25-26 Jezus echter stelt orde op zaken. Hij wijst op de wereldse heersers. Zij regeren uit machtswellust ten eigen voordeel, rijkdom en macht en ten nadele van het volk wat zij afpersen en zware belasting laten betalen. Zo niet in het Koninkrijk van God. Daar heeft de Koning Jezus het beste voor met Zijn volk. Groot is degene die wenst te dienen. Jezus gaat Zijn leven geven onder geseling en kruisiging. Hij zal de eerste zijn. De grootste is degene die zijn leven wil geven en wenst te dienen, wat gold als minderwaardig. Bij God geldt het dienen als het vervullen van het gebod van naastenliefde. Vers 28 Gelijk de Zoon des mensen, daarmee volgt het voorbeeld van Jezus. Jezus heeft alle macht en heerschappij achtergelaten in de Hemel en is als baby geboren en gekomen naar de aarde. Geboren als een mens, Zijn Godheid in de Hemel achterlatend. Hij is gekomen om de straf op de zonde op Zich te nemen, bespuwd, veracht, bespot, gegeseld te worden door Jood en Romein (heiden) en te sterven aan het kruis. Vers 29 Jericho was een doorgangsplaats op de weg naar Jeruzalem, welvarend en rijk. Vers 30 Twee blinden die aan de weg zaten, ongetwijfeld om aalmoezen te vragen voor hun levensonderhoud. Zij hopen op genezing en spreken Jezus aan met HEER en Zoon van David. Heer een erkenning van het Meester (rabbi) zijn en Zoon van David als degene die de vijanden van Israël zou vernietigen en het Joodse volk naar volmaaktheid zou leiden. Vers 31 De scharen bestrafte hen, zij wensen niet dat Jezus wordt lastiggevallen. Maar de twee blinden geven niet op, zij weten dat Jezus kan genezen van hun blindheid, het niet kunnen zien, moeten bedelen om geld, en geleid moeten worden. Vers 32 Jezus toont ontferming en staat stil. Hij roept hen en vraagt wat zij willen. Natuurlijk weet Jezus wat zij wensen. Nog voordat een gelovige iets vraagt aan Jezus. weet Jezus reeds wat de gelovige nodig heeft en wenst. Desondanks wenst Jezus dat de gelovige het hart lucht en vraagt wat die wenst. Vers 33 Opnieuw het eerbiedige HEER. Met een eenvoudig verzoek dat zij kunnen zien. Vers 34 Jezus heeft medelijden en raakt de ogen aan van de blinden. Onmiddellijk zien zij. De reactie van de twee blinden is dat zij Jezus volgen. Hiermede wordt bij Matteüs de genezingen door Jezus afgesloten maar ook het volgen van Jezus. |